Engelse loopgraaf

Drs. Jan Schoeman is zelfstandig onderzoeker en publicist. In de loop der jaren schreef hij vele tientallen artikelen voor onder andere de Militaire Spectator, het Marineblad, Carré, Kernvraag en Checkpoint. Zo schreef hij in het vorige nummer van Carré over falend militair leiderschap het artikel ‘Schout-bij-nacht in Zeeland’.

HISTORIE

Van patstelling naar doorbraak

De eindfase van de Eerste Wereldoorlog

DRS. JAN SCHOEMAN

De Eerste Wereldoorlog (WO I) wordt wel omschreven als de oorlog die alle oorlogen zou beëindigen. In een vervolgverhaal wordt nader op die stelling ingegaan, nu is er aandacht voor het laatste jaar van de oorlog, 1918. In de herfst van 1918 werd op veel plekken in en buiten Europa nog volop gevochten, en er vielen nog steeds grote aantallen slacht-offers. Toch was het wel duidelijk dat de Centralen, Duitsland én zijn bondgenoten, op het punt stonden het onderspit te delven.

Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit een legercommuniqué van de Duitse generaal Erich Ludendorff van 18 oktober, waarin hij aangeeft dat de Duitse troepen zich die dag uit delen van Vlaanderen en Noord-Frankrijk moesten terugtrekken. Daardoor kwamen op die dag onder meer de steden Oostende, Roubaix en Lille weer in geallieerde handen. ‘An der Maas’, was het in de woorden van diezelfde Ludendorff in hetzelfde communiqué, overigens ‘ein ruhiger Tag’. Je vóelt in die formulering als het ware het beroemde boek Im Westen nichts Neues al aankomen. En dat zou best kunnen kloppen, want schrijver Erich Maria Remarque laat zijn hoofdpersoon Paul Bäumer immers sneuvelen op een dag in oktober 1918, een dag waarover datzelfde legercommuniqué opmerkt: ‘Im Westen sei nichts Neues zu melden’ [1]. De nederlaag van de Centralen was dus aanstaande, en eigenlijk was dat best opvallend als je de situatie van een jaar eerder in ogenschouw neemt. Om dat laatste oorlogsjaar, en daarmee het einde van WO I, te kunnen begrijpen, daarom een kort overzicht van de periode die daaraan voorafging.

1 Januari 1918

Hoe stond de oorlog er bijvoorbeeld voor op 1 januari 1918? Waar in het Oosten het front volop in beweging was, was het Westen vooral een patstelling. Letterlijk, en al sinds eind 1914. Het eerste half jaar van de oorlog rukten de Duitsers snel op en ze probeerden telkens de Fransen, de Belgen en de Engelsen te omsingelen. Dat resulteerde in een race naar enerzijds de Noordzeekust en anderzijds naar Zwitserland. Toen die waren bereikt kon dat omsingelen niet meer waardoor na de aanvankelijke bewegingsoorlog vanaf eind 1914 uiteindelijk een enorm en nagenoeg ondoordringbaar loopgravenstelsel ontstond vanaf de Kanaalkust tot aan Zwitserland. Hierdoor ontstaat de situatie die zo typerend en beeldbepalend voor WO I is geworden. Enorme legers die eens in de zoveel tijd, na dagen- en soms zelfs wekenlange artilleriebeschietingen, uiteindelijk hun loopgraven uitkomen om via het niemandsland de frontale aanval op de tegenstander in te zetten. De namen van de Somme, Ieper en Verdun zijn voorbeelden van zulke aanvallen met een desastreuze afloop.

Innovaties

In ons collectieve geheugen leeft WO I als een jarenlange strijd in de modderige loopgraven van Noord-Frankrijk en België, met soldaten die worden opgeofferd aan de fantasieloze plannen van incompetente generaals in veilige kastelen ver achter het front. Generaals die hun eenheden keer op keer kansloos opjagen tegen het mitrailleurvuur en het prikkeldraad van de vijand. Er heerst een beeld van een oorlog van mens- en materieel verslindende uitputting. Een belangrijke vormgever van dat beeld van WO I is de tv-serie Blackadder Goes Forth uit 1989, die sindsdien eindeloos is herhaald. Sterren als Rowan Atkinson etaleren en bevestigen hierin op overigens magistrale wijze alle vooroordelen over WO I. Zó wilden we die oorlog heel lang graag zien en herdenken, en pas sinds kort worden er vraagtekens bij dat beeld gezet. Want waren die generaals inderdaad zo dom dat ze maar aan die doorbraak bleven vasthouden? Néé dus, eigenlijk niet, er waren ideeën genoeg om de patstelling aan het westelijk front te doorbreken [2].

Maarschalk Erich Ludendorff

Houwitser batterij 9.2 inch

Diepte in de verdediging

Na het mislukte offensief rond Verdun in 1916 kozen de Duitsers in het Westen voor een vooral defensief optreden. In 1917 voerden ze daarbij twee belangrijke veranderingen door. In de eerste plaats richtten ze achter de grillige frontlijn van dat moment een nieuwe verdedigingslinie in, de zogeheten Hindenburglinie. Die was korter en maakte optimaal gebruik van de terreinomstandigheden, vooral van de hogere delen. Dat maakte dat ze voor hun verdediging minder troepen nodig hadden. De tweede verandering was dat ze de manier van verdedigen drastisch aanpasten. Niet langer was de eerste linie de hoofdverdedigingslinie die tot elke prijs behouden moest worden. De Hindenburglinie werd waar mogelijk verhoogd aangelegd, waarbij de eerste linie bestond uit een beperkte hoeveelheid zware bunkers met veel machinegeweren. Dat leidde al tot flinke verliezen onder de aanvallers, maar diegenen die dat overleefden wachtte een pijnlijke verrassing. Eenmaal over de top stuitten zij op enorme hoeveelheden intact prikkeldraad en een even intacte Duitse hoofdverdedigingslinie daarachter. Intact, want de geallieerde artillerie die aan de andere kant van de heuvel stond opgesteld, kon alleen maar over de heuveltop heen schieten en raakte dus weinig tot niets. Dit had opgelost kunnen worden met mortieren. Dergelijk krombaangeschut werd al gebruikt in de zestiende eeuw en met name de Engelsen en de Amerikanen hadden in de negentiende eeuw ook al hele zware kalibers. Tijdens WO I hadden de Geallieerden echter alleen lichte loopgraafmortieren en nauwelijks of geen zwaar krombaangeschut, dit in tegenstelling tot de Duitsers en de Oostenrijkers die uiteindelijk zelfs 42 cm mortieren hadden van Skoda en Krupp. Daar konden de 81 mm mortieren van de Engelsen niet echt de competitie mee aan.

Luchtlandingen

Een ander voorbeeld van innovatie waren luchtlandingen [3]. Het verbaast misschien dat er zo kort na de introductie van de derde dimensie in de oorlogvoering, na te land en ter zee nu ook in de lucht, al werd nagedacht over luchtlandingen. Zo opmerkelijk is dat overigens niet, want al heel snel na de uitvinding van de luchtballon ontwikkelde Benjamin Franklin in 1784 hierover al ideeën. Hij had berekend dat voor de prijs van vijf linieschepen ook vijfduizend luchtballonnen gebouwd konden worden. Met in iedere ballon twee of drie soldaten kon zo een hele divisie door de lucht worden getransporteerd. Ook Winston Churchill deed nog tijdens WO I voorstellen om tot de oprichting van een luchtlandingseenheid te komen.

Het eerste écht serieuze plan dateert van medio 1918. Amerikaanse officieren bereidden toen een offensief voor in de buurt van Metz, met de bedoeling om in februari 1919 eenheden van de Amerikaanse Eerste Divisie met omgebouwde bommenwerpers per parachute áchter de Duitse linies te laten landen. Op die manier zou verwarring en paniek gezaaid worden waarvan de grondtroepen vervolgens konden profiteren. Zo ver kwam het alleen niet, omdat de oorlog was afgelopen voordat het plan kon worden uitgevoerd.

Haven

Een laatste voorbeeld van vernieuwend denken, maar nu op zee [4]. In Normandië liggen de invasiestranden van juni 1944. Voor de kust van de stad Arromanches ligt een kunstmatige haven die de Geallieerden daar met behulp van oude scheepswrakken en pontons hebben neergelegd. Ze deden dat omdat ze snel havencapaciteit nodig hadden om de eenmaal gelande troepen te bevoorraden en aan te vullen, én omdat ze wisten dat de reguliere Franse havens veel te zwaar verdedigd werden door de Duitsers. Het werkte in 1944 ook zo in de praktijk en zo’n kunstmatige haven bleek daarmee een slim en succesvol concept.

Slim zeker, maar geenszins origineel. Als hierboven gezegd liepen in ’14 – ’18 de loopgraven van de Noordzeekust tot aan Zwitserland, waardoor omsingelen dus niet meer kon. Toch deden de Engelsen in 1917 een ultieme poging om via zee de Duitsers alsnog te omsingelen en in de flank en in de rug aan te vallen. Wat was het plan? Engelse grondtroepen zouden op 31 juli 1917 oprukken in wat later bekend is geworden als Passendale, de derde slag om Ieper. In de aanloop daarnaartoe hadden de Britten in het grootste geheim een amfibische operatie voorbereid: op drie enorme pontons van 200 meter elk zou een Britse divisie, aangevuld met speciaal ontwikkelde tanks, bij Nieuwpoort op het strand worden gezet. Vanuit zee zou de landing ondersteund worden door een heel scala aan Engelse slagschepen. Na de landing zouden de pontons blijven liggen en vervolgens kunnen fungeren als kunstmatige haven.

Het grondoffensief begon, als te doen gebruikelijk, met een gigantisch artilleriebombardement. In twee weken tijd zouden ruim 2200 Britse kanonnen zo'n 3.5 miljoen granaten op de Duitse stellingen afvuren. En daar ging het hopeloos mis. De waterhuishouding in de Zuidwesthoek van België is een uitermate kwetsbaar systeem van sloten, sluizen en grondwaterbeheer. De Belgen zélf hadden daarvan eind 1914 dankbaar gebruik gemaakt om de Duitse opmars bij de IJzer tot staan te brengen. Wat er nog aan waterhuishouding functioneerde, werd volkomen vernietigd tijdens het Engelse bombardement, met als gevolg een ondoordringbaar moddermoeras. De situatie verslechterde nog eens toen het in augustus onophoudelijk begon te regenen. De aanvallers liepen vast, maar bleven keer op keer en tegen onvoorstelbare aantallen slachtoffers proberen een doorbraak te forceren. Allemaal tevergeefs, de grondtroepen boekten niet de gehoopte terreinwinst en uiteindelijk besloot de Britse opperbevelhebber Haig op 22 augustus 1917 de amfibische operatie af te gelasten. Het is een wrang voorbeeld van waar nieuw militair denken het traditionele militaire optreden een impuls moest geven, juist het ómgekeerde gebeurde. Het traditionele militaire denken, in dit geval die eindeloze artilleriebeschieting, verhinderde het innovatieve militaire optreden. Geen geslaagde landing dus.

Overigens waren er natuurlijk ook vele technologische ontwikkelingen die wél succesvol waren, zoals onder andere de grootschalige introductie en het op andere manieren gebruiken van machinegeweren en artillerie, de toepassing van handgranaten en natuurlijk het gebruik van gifgas. Tegelijk zie je dat de stand van de techniek regelmatig roet in het eten gooit. Daar waar de tank op papier uitstekend in staat zou moeten zijn doorbraken te forceren, bleek in de praktijk dat deze technisch en anderszins zo kwetsbaar was dat met regelmaat de infanterie de tanks moest beschermen in plaats van andersom.

Duits pantservoertuig in Noord-Frankrijk, 1918. Op de foto erboven: houwitser 42 cm van het Oosternrijks-Hongaars leger

Kaiserslacht

Aan de andere kant van Europa was het sinds eind 1917 een chaos in Rusland. De tsaar en zijn familie staan onder huisarrest, het land is politiek verdeeld tussen aan de ene kant de roden, de communisten, en aan de andere kant de witten, die veel meer conservatief en tsaargezind zijn. Verder heerst er hongersnood, zijn er stakingen en de oorlog verloopt ook niet echt voorspoedig. Ludendorff is zich er goed van bewust dat hij zo snel mogelijk van dat tweede front in het Oosten af moet, zodat hij al zijn troepen kan overbrengen naar het Westen. Dáár wil hij vervolgens een militaire beslissing forceren voordat de Amerikanen hun enorme potentieel volledig hebben gemobiliseerd, wat ergens eind 1918, begin 1919 het geval zal zijn.

Er is dus haast geboden, en om die reden zoekt Ludendorff de samenwerking met de communistische Russische balling Lenin in Zwitserland. Niet dat de beide heren dikke vrienden waren, maar ze hadden alle twee heel goed in de gaten dat ze iets voor elkaar konden betekenen. Ludendorff kon Lenin’s terugkeer naar Rusland faciliteren en financieren, terwijl van Lenin bekend was dat hij zo snel mogelijk de strijd met Duitsland wilde beëindigen om vervolgens intern en op zijn geheel eigen manier orde op zaken te stellen. Uiteindelijk eindigde die terugkeer van Lenin in de vrede van Brest-Litovsk die op 3 maart 1918 werd gesloten. Hierbij moest Rusland geweldige offers – bijvoorbeeld in grond – brengen, waarna aansluitend de Duitsers inderdaad hun troepen naar het Westen konden overbrengen. Door de goed georganiseerde Duitse spoorwegen verliep dat proces voorspoedig, waarmee de basis voor het door Ludendorff beoogde offensief was gelegd. Dat offensief, of beter gezegd: een serie offensieven, is bekend geworden onder de naam Kaiserslacht. Het eerste offensief startte op 21 maart 1918, met een kort maar hevig artilleriebombardement. Dat was nieuw, en een trendbreuk met de grote veldslagen die altijd startten met dagenlange bombardementen. Ludendorff stuurde zijn soldaten ook niet langer massaal het slagveld op maar liet de aanval uitvoeren door kleinere groepen goedgetrainde stormtroepen, bewapend met handgranaten, lichte machinegeweren en vlammenwerpers. Net voor de aanval bestookten de Duitsers hun tegenstander bovendien met verschillende soorten gasgranaten, waardoor de verwarring compleet werd.

De start van het offensief is een ongekend succes. De Duitse stormtroepen slaan een bres van liefst 25 kilometer in de Britse linies en forceren daarmee een spectaculaire doorbraak, de grootste in vier jaar westelijk front. De volgende dagen dringen de Duitsers verder door, op sommige plaatsen tot wel 60 kilometer diep. Het terrein dat de Britten tijdens de slag aan de Somme in 1916 pas na een maandenlange strijd en ten koste van talloze slachtoffers hadden veroverd, verloren ze nu in maar een paar dagen tijd. Na twee weken stokte de Duitse opmars echter. Dat is ook begrijpelijk, want de Duitsers moeten oprukken over wegen en door dorpen die tijdens hun terugtocht kort daarvoor door hun eigen artillerie kapot zijn geschoten. In het verwoeste landschap kunnen versterkingen en voorraden het tempo van de opmars gewoonweg niet volgen. Daarnaast lijden de Duitse soldaten ook onder de Britse zeeblokkade honger en hebben ze gebrek aan alles. Als ze dan de voedseldepots van de Geallieerden aantreffen, houden de hongerige soldaten halt en doen ze zich tegoed aan voedsel en drank, wat uiteraard het tempo van het offensief negatief beïnvloedt. Overigens speelt niet alleen drank daarbij een rol, de Duitse militairen treffen ook voedingsmiddelen aan die ze zelf al jaren niet meer gewend zijn. Als gevolg van het overmatig eten van vet, vlees en zoetigheden zijn uiteindelijk hele eenheden ziek en niet inzetbaar.

Nadat zijn aanvankelijke opmars is gestuit, gelastte Ludendorff noodgedwongen een adempauze. Eind mei, begin juni 1918 begon hij met nieuwe operaties, en weer realiseren zijn troepen aanvankelijk een veelbelovende doorbraak, maar weer stokt even later de Duitse opmars. Op 15 juli 1918 gaan de Duitsers een laatste maal in het offensief. Net als in 1914 bereiken zij de Marne waar ze, evenals in 1914, door de Fransen tot staan worden gebracht. Enkele dagen later gaan de Fransen en de ondertussen in groten getale aanwezige Amerikanen, meer dan een miljoen, zélf in het tegenoffensief. Hiermee werd de Kaiserschlacht definitief gestopt. Het kostte de Duitsers ongeveer 230.000 doden en daarbij nog eens evenveel vermisten en gewonden. Aan geallieerde zijde liggen de verliezen nog een flink stuk hoger. Het grote verschil is echter dat de Geallieerden hun verliezen weer konden aanvullen, en dat lukte de Duitsers niet meer. Hoe succesvol de Kaiserschlacht aanvankelijk ook oogde, uiteindelijk was het Duitse lenteoffensief een kansloze inspanning.

De Duitse offensieven, maart - juli 1918

Het begin van het einde

Zodra het lenteoffensief van Ludendorff tot staan was gebracht, maakte een gevoel van defaitisme zich van de Duitse manschappen meester. Ze hadden immers te horen gekregen dat dit offensief hun laatste échte kans was, en dat was dus mislukt. Remarque verwoordde het als volgt: ‘We weten allemaal dat we de oorlog zullen verliezen. We praten er niet veel over, we trekken achteruit. Na dat grote offensief zullen we niet ten tweede male tot de aanval kunnen overgaan, want we hebben geen mensen en geen munitie meer. Samengevat: Ludendorff had gegokt en verloren. ‘Maar de veldtocht houdt niet op’, zo vervolgt Remarque in zijn boek, ‘en ook het sterven houdt niet op’. De veldtocht hield inderdaad niet op, maar de marsroute was nu wel definitief de andere kant op. De Geallieerden kozen ervoor door een voortdurende serie van aanvallen de laatste Duitse reserves uit te putten. Nieuw daarbij was wel dat die aanvallen niet zouden worden doorgezet als daarbij grote verliezen dreigden. De aanval werd ingezet op 8 augustus, en kenmerkte zich voor het eerst door de voortreffelijke samenwerking tussen infanterie, tanks en vliegtuigen. De Duitsers werden volkomen verrast en onder de voet gelopen, en aldus werd 8 augustus een dag die later door de Duitse legerleiding zou worden getypeerd als een ’zwarte dag’. Terecht, want hun verliezen waren enorm en het moreel was geknakt.

De loopgravenoorlog behoorde definitief tot het verleden en over de volledige lengte van het front, van de Noordzeekust tot aan Zwitserland, zetten de Geallieerden hun slotoffensieven in. In de laatste zes weken van de oorlog werden de troepen van de Kaiser tientallen kilometers teruggeslagen. Uit het Noord-Franse grensgebied werden ze helemaal verjaagd, een groot deel van westelijk België werd bevrijd en op 10 november stonden er weer Belgische soldaten in Gent. In tegenstelling tot eerder kregen de Duitsers niet meer de kans fatsoenlijke nieuwe stellingen in te richten of hun troepen te hergroeperen. Overigens, als dat nog wél had gekund, dan nog had dat hooguit een beetje tijdwinst opgeleverd en zou de nederlaag uiteindelijk onvermijdelijk blijken. Iets anders stond de militaire, economische en politieke realiteit niet meer toe. Het vanuit Duits perspectief catastrofale verloop van de strijd, in combinatie met de chaotische politieke situatie in Duitsland zelf, leidde begin november tot het Duitse verzoek om een wapenstilstand die uiteindelijk op het elfde uur van de elfde dag van de elfde maand zou ingaan.

De Geallieerde offensieven, september - november 1918

Ten slotte

Om half tien die ochtend zou de laatste Brit, soldaat George Ellison, sneuvelen. Rond kwart voor elf sneuvelde de laatste Fransman, de koerier Augustin Trebouchon. Wrang genoeg was hij onderweg met het bericht dat de wapenstilstand getekend was en dat er om half twaalf soep zou worden aangevoerd. Op zijn graf staat overigens als datum van overlijden 10 november 1918, om net als bij alle andere Fransen die sneuvelden op de 11e , vervelende vragen van de familie te voorkomen. Niemand wil immers dat zijn of haar zoon of man de laatste is die sneuvelt.

Om 10.58 uur sneuvelde bij Mons de Canadese soldaat George Price. Dit was nota bene de plaats waar in 1914 ook de eerste Britten waren gesneuveld. Vele honderdduizenden doden later waren ze op dezelfde plek beland, op de laatste dag van de oorlog. Ten slotte, en waarschijnlijk als laatste aan geallieerde kant, sneuvelde de Amerikaanse soldaat Henry Gunther van het 313e Regiment Infanterie. Hij valt met zijn eenheid in de buurt van het plaatsje Romagne in de Argonne ook die morgen aan. Volgens hun generaal William Nicholson moeten ze blijven aanvallen tot precies 11.00 uur. Om 10.55 ging soldaat Gunther voorop bij zijn peloton om uiteindelijk om één minuut voor elf te sneuvelen. Vanwege de chaos in het naoorlogse Duitsland is niet helemaal duidelijk wie hún laatste slachtoffer was. Mogelijk is het een zekere Leutnant Tomas die na elf uur op een groep Amerikanen afliep. Deze Amerikanen hadden echter nog niet gehoord van de wapenstilstand en schoten hem prompt dood. Uiteindelijk zouden er die ochtend van de 11e in beide kampen nog ruim 2700 militairen sneuvelen.

En nóg hield het daar niet mee op. Tot heel lang na 11 november 1918 zouden veteranen blijven overlijden aan hun opgelopen verwondingen. En dan is er nog de groep veteranen voor wie hun militaire verleden uiteindelijk sterker bleek dan zijzelf, en die daarom besloten er zélf een einde aan te maken. Remarque schreef al in 1931 indringend over zulke zelfdodingen in Der Weg zurück. ‘Uitgesteld gesneuveld’, heb ik dat ooit eerder genoemd [5].

In een later artikel zal dieper worden ingegaan op de politieke, sociale, economische en culturele gevolgen van WO I.

Eindnoten

  1. https://geschiedenis.nl/nieuws/artikel/519/all-quiet-on-the-western-front
  2. Zie hiervoor onder meer: W. Klinkert, ‘De innovatieve oorlog’. In: Militaire Spectator, jrg 183, nr 7-8, 2014. Pagina 324 en verder.
  3. https://en.wikipedia.org/wiki/Airborne_forces.
  4. Zie bijvoorbeeld R. Paschall, The defeat of imperial Germany 1917-1918. Da Capo Press, New York, 1994. Pagina 55 en verder.
  5. In: Checkpoint. Maandblad voor veteranen. Jrg. 10, nr 9, 2010. Pagina 15.