HISTORIE

De AAT gaat overzee (2)

KOL B.D. MAARTEN DE JONGH SWEMER

Geschiedschrijver bij het Regiment Bevoorradings- en Transporttroepen

Inschepen op de Zuiderkruis, 1947

In de periode van 1945 tot 1950 werden in totaal ongeveer 140.000 militairen naar ‘De Oost’ uitgezonden voor het herstel van de orde en vrede. De grootste uitzending uit onze geschiedenis. In het vorige nummer van Carré werd het eerste deel van een artikel opgenomen over het logistieke apparaat dat nodig was voor de ondersteuning van de gevechtseenheden. Hieronder volgt het tweede en laatste deel.

Aanvullingsplaatsen onder terreurdreiging

De verzorgingspelotons van de AAT-compagnieën richtten aanvullingsplaatsen in op een locatie nabij aanvoerwegen. Ze werden ingericht door 24 man onder leiding van een vaandrig, ze bevoorraadden een gevechtsbrigade. Regelmatig moest er verplaatst worden en dan ging een heel circus van vrachtauto’s met kazerneringsartikelen en overslagpompen voor de brandstof mee. Aanvankelijk werden Japanse krijgsgevangenen voor allerlei werk ingezet maar die werden al snel door Japan teuggehaald. Er werden lokaties gekozen waar goedangs (opslagloodsen) aanwezig waren, ruimte voor de Kl III en legering voor het personeel. Voor het laden en lossen en klaarzetten van de rantsoenen voor de eenheden die deze dagelijks kwamen ophalen, werd op de aanvullingsplaats een veertigtal werklieden, koelies genaamd, van een naburige kampong ingehuurd. Soms kwam er ook een mandoer (opzichter) bij. Hun werkzame aandeel was onontbeerlijk en op elke locatie was voldoende personeel te werven. De soldaten werden in lege huizen of scholen in de omgeving ondergebracht en sliepen op veldbedden onder een klamboe. Voor hulp in de huishouding in de woonlocaties van onze troepen werden baboes ingehuurd en tienerjongens, katjongs, deze deden klusjes voor geld. Dat alles schepte ook een band met het dorp. Zowel het ingehuurde personeel als de dorpelingen konden terecht in de hulp verbandafdelingen (hupva) omdat de geneeskundige voorzieningen in veel regio’s na de Japanse bezetting niet meer functioneeerden.

Houdbare rantsoenen werden ingeblikt aangevoerd uit Nederland, deze waren afkomstig uit Amerikaanse oorlogsvoorraden. Berucht was aardappelmeelpoeder waar puree van kon worden gemaakt. Dit werd door de mannen betiteld als schokbeton. Groente en rijst werd lokaal ingekocht. Op de veemarkt werden runderen gekocht die door een lokale slagerij, een overgenomen militaire slachterij of door eigen slagers op de bevoorradingsdag werden geslacht waardoor vlees in bouten vers kon worden verstrekt. Waar koelhuizen beschikbaar waren, werden die gebruikt. In de weekeinden werden ook wel eens varkens geslacht en in bouten verdeeld, maar dat moest gescheiden zijn van de runderslacht omdat varkens volgens de moslims – en die waren er veel in het KNIL - onrein zijn. De eigen BOS-pomp werd op enige afstand ingericht maar wel zodanig dat het met de levensmiddelen als één complex kon worden beveiligd. Benzine werd aangevoerd in 200-liter drums en met een handpomp overgepompt in jerrycans, waarmee de voertuigen werden afgetankt. Ook smeermiddelen werden daar verstrekt. De eenheden – vaak van de brigade – haalden zelf voeding en brandstoffen op. Watervoorziening was vaak een probleem. Soms kon het van een papierfabriek of ijsfabriek worden betrokken en met een waterwagen naar de aanvullingsplaats worden gebracht. Open water was vaak besmet. Er kwam dus heel wat dysenterie voor, waardoor velen ziek werden en sommigen zelfs aan deze ziekte bezweken.

In die gevallen dat een eenheid was ingesloten zorgde de Luchtverplegingscompagnie voor bevoorrading uit de lucht. Daarvoor werden de C-47 Dakota’s ingezet van de Militaire Luchtvaaart (ML) KNIL. Voor de bevoorrading vanuit de lucht werden de zijdeuren verwijderd. De Dakota’s vlogen naar de afwerpplek die door de eenheid met grondlappen was gemarkeerd. Er werd soms enkele keren overheen gevlogen om met precisie te kunnen afwerpen. De goederen werden in canvas zakken met handgrepen verpakt en met parachutes afgeworpen. Het gebeurde nog wel eens dat er kostbare goederen in de handen van de tegenstander vielen. De Dakota’s werden vooral tijdens de Tweede Politionele Actie (Operatie Kraai, van 19 december 1948 tot 5 januari 1949) ingezet. In die periode woonde ik met mijn familie op Madoera.

Gebouwen op de rubberonderneming Tebenan werden door de_TNI in brand gestoken (foto: Wikimedia Commons)

Onder vuur genomen

Voor de nabijbeveiliging van de aanvullingsplaats was de eenheid zelf verantwoordelijk. Als het begon te schemeren werden 200-liter drums op de weg geplaatst en brenguns in stelling gebracht. Verder hadden de militairen alleen karabijnen en stenguns. Elke nacht was er patrouillegang. Voor verlichting in de nacht had men alleen olielampen en soms elektriciteit, bijvoorbeeld als een eenheid met een aggregaat vlakbij was. De aanvullingsplaatsen, BOS-pompen en compagniesstaven werden van tijd tot tijd beschoten. Met lichtspoormunitie en fosforpatronen werd geprobeerd de goedangs en stapels jerrycans in brand te steken. Soms werd geschoten vanuit de dorpsrand, waar guerrilla’s de bevolking dwongen hun aanwezigheid te aanvaarden met het risico dat bij vuurgevechten onschuldigen geraakt zouden kunnen worden. De AAT hielp vaak een dorpswacht te formeren zodat ze een deel van de beveiliging met geïmproviseerde wapens zelf konden doen. Zoveel mogelijk werden alle voertuigen die de bevoorrading deden beveiligd, maar ondanks dat vielen er doden en gewonden door aanvallen van guerrillagroepen of de TNI.

Verjaardagen van de Koningin waren steevast de dagen waarop de TNI goed voorbereide aanvallen deed op onze bevoorradingslocaties en daarbij werden ook ziekenhuizen niet gespaard. Dit ondanks het feit dat bekend was dat veel van de patienten tot hun eigen mensen behoorden. Ook op de zondagen was het extra oppassen geblazen. In de periode dat de overdracht aan de Indonesiërs naderde werden onze gevechtseenheden vaak uit bepaalde regio’s teruggetrokken. Daarbij vergat men wel eens om eerst de logistieke bases te ontruimen. Deze konden dan na vertrek van de infanterie worden geplunderd. Met eigen wapens moest dat worden tegengegaan. Vooral de periode waarin wij onze wapens overdroegen aan de TNI en daardoor niet meer voor onze eigen veiligheid konden zorgen was een onzekere tijd waarin ook gewonden en doden te betreuren waren. Het was ook bitter om het inmiddels uitstekende voertuigenpark, al die voorraden en veel legermaterieel te moeten overdragen.

Wat waren onze AAT’ers blij als ze behouden waren ingescheept in een van de vele gecharterde schepen, troepentransportschepen en passagiersschepen. De 32 AAT Cie werd met de Zuiderkruis gerepatrieerd. Zelf heb ik deze periode als schooljochie helemaal meegemaakt, ook de onrust en de onveilige periodes van voorjaar 1948 tot eind 1949, toen mijn vader commandant was van het Veiligheidsbataljon Tjakra Madoera, dat was samengesteld uit Madoerese militiesoldaten en KNIL-kader. Vader, die ook eilandcommandant was, werd eind 1949 belast met de overdracht van de wapens en al het materieel aan de TNI. Toen hij inzag dat hij niet meer kon instaan voor de veiligheid van zijn gezin, stuurde hij ons eind 1949 met de SS Dorsetshire terug naar Nederland. Hij volgde pas toen de overdracht was voltooid, in het voorjaar van 1950.

De tol die AAT betaalde voor de inzet

De militairen, de meesten rond de twintig jaar oud, hadden al een hele oorlog in Nederland achter de rug met bombardementen van steden, de inundatie van Walcheren, tankslagen in Noord-Brabant, de hongerwinter, en ga zo maar door. Van hen waren er ook bij die tijdens razzia's uit hun ouderlijk huis waren weggevoerd voor dwangarbeid, de Arbeitseinsatz, in Duitsland, waarbij zij soms door de geallieerden werden gebombardeerd. Honderden van hen tekenden als oorlogsvrijwilliger (OVW’er), hierbij aangemoedigd door wervende affiches die opriepen mee te doen aan het herstel van de orde en rust in Nederlands-Indië. Daarna werden velen van hen echter geconfronteerd met de onverwacht krachtige tegenstand die de nationalisten boden tegen de Nederlandse acties. Door trekbommen uiteengereten kameraden, door handgranaten verminkte vrienden, de lijken in de rivieren, de gruwelijke moordpartijen van de nationalisten op Chinezen en al wie het lot trof van confrontatie met gewapende bendes of nationalisten die hen onwelgevallig waren, dit waren allemaal emotioneel schokkende ervaringen.

Bren carrier ter beveiliging (foto NIMH)

Colonne, gereed voor vertrek

Daarnaast eisten het tropische klimaat, de tropische ziekten zoals vooral malaria en dysenterie en de problemen met de voeding hun tol. Militairen konden soms psychisch zo zwaar lijden dat zelfmoord volgde. Deze doden buiten de inzet werden aanvankelijk niet tot de veteranen gerekend en de weduwen ontvingen dan geen pensioen. In totaal lieten 116 AAT’ers in deze periode het leven. Onze strijdkrachten lieten bij elkaar 6223 overleden militairen op vreemde bodem achter.

De meesten die terugkeerden, konden terug in Holland met het thuisfront niet over hun ervaringen praten, slechts enkelen waren uiteindelijk in staat die beelden in artikelen weer te geven zodat wij daar nu kennis van kunnen nemen. Velen leden aan wat later bekend werd als PTSS, destijds was daar nog geen kennis over, laat staan een behandeling. Nazorg was toen een onbekend begrip. Deze bijdrage geeft aan, wat onze jongens in Indië hebben meegemaakt: de veteraan van nu met ervaringen opgedaan bij uitzendingen in voormalig Joegoslavië, Irak, Afghanistan enz. kan zich hierin mogelijk herkennen. Daarom is het wel belangrijk, dat verhalen over onze jongens in 'De Oost’ hen bereiken. Door de herkenning van de ervaringen en de emoties van die militairen, zullen deze jonge veteranen zich verbonden kunnen voelen met de veteranen die hen voorgingen. Dat motiveert ook tot deelname aan de herdenking van het grootste offer dat veel van onze jongens in ‘De Oost’ brachten.

Opruimen obstakels tijdens verplaatsingen foto NIMH)

Trots op wat wij toen tot stand brachten

Wij moeten de herinneringen koesteren aan wat wij daar toen tot stand brachten, aan het herstel van het wegennet en bruggen, aan het lenigen van hongersnood door onze militairen, met name in 1947 op het eiland Madoera. Daar en op alle andere grote eilanden leverden onze troepen een dankbare bijdrage aan het welzijn van de door oorlog, de bezetting en de nationalisten geteisterde kampongbewoners. Onze AAT-eenheden waren het niet alleen die zoveel goeds brachten en daarvoor zoveel offers moesten brengen. Ook de andere eenheden, zeker ook de Genie, de Technische Dienst en Geneeskundige Dienst hebben veel goed werk verricht. Ook onze gevechtsregimenten hebben hun uiterste best gedaan de terreur te bestrijden en de nodige orde en rust te brengen die hard nodig was na de oorlog tegen Japan en de Japanse bezetting.

Reüniegroepen die na de oorlog terugkeerden naar de eilanden werden vrijwel zonder uitzondering vriendelijk opgevangen en zelfs onthaald door de lokale bevolking, die onze inzet niet vergeten was. Verhalen van zulke reüniereizen naar Indonesië, waar de jaargangen van ’t Kontakt, het magazine van de Landelijke Reünie Commissie AAT, vol van staan, spreken boekdelen.

Munitiebevoorrading per parachute

De weg delen met Javanen

Wie tenminste drie maanden in ‘De Oost’ had gediend, kon het Ereteken voor Oorlog en Vrede aanvragen bij het Ministerie van Defensie. KNIL-personeel dat niet was overgegaan naar de KL moest de aanvraag richten aan Binnenlandse Zaken. Ook al heeft de regering van de Republik Indonesia na vertrek van de Hollanders, voorjaar 1950, op alle eilanden met geweld en ten koste van veel slachtofffers het gezag gevestigd en overal bezettingstroepen gelegerd, toch mogen wij trots zijn. Wij hebben ons ingezet en ons volledig gegeven en geconcenteerd op het goede en veel gebracht aan de eilandbewoners in de periode van onze uitzendingen. Dat mag nooit vergeten worden!

In deze tijd van het lopende dekolonisatieonderzoek (officiële naam: Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945 – 1950) dat gericht is op ons militaire optreden in het voormalig Nederlands-Indië en welk onderzoek met de focus op de militaire excessen van onze kant, gebleken is vooringenomen en eenzijdig te zijn, is het goed dat onze regimenten met bijdragen als deze tonen wat er werkelijk is gebeurd. Een dergelijk tegenwicht zal hard nodig zijn om voorbereid te zijn op de uitkomst van het dekolonisatieonderzoek, waarbij zonder twijfel ons land en ons leger aan de schandpaal worden genageld.

Literatuurlijst

Logistiek onder de Tropenzon door B.C. Cats en H.N.J. van den Berg. Uitg: De Bataafsche Leeuw. ISBN 90 6707 553 1.

Wel en Wee van 42 AAT. Over de 42e Brigade Transportcompagnie in Nederlands-Indië door H.N.J. van den Berg. Uitgegeven in eigen beheer.

In Dienst van de Troep over Bevoorading en Transport bij de KL, een NIMH uitgave onder redactie van Drs. H. Roozenbeek. Uitg: Boom, Amsterdam, ISBN 978 90 8906 4558.

Gedenkboek 4e Infanteriebrigade Oost Java. Tilburg 1950. Een gedenkboek waar veel plaats werd ingeruimd voor de logistiek. 31 AAT cie was daar ingedeeld.

Tropenjongen door Sanatan de Jongh Swemer. Uitg: Boekencooperatie Nederland UA. ISBN 9789492079367.

50 jaar Technische Dienst in beweging door Drs J.T.W.H. van Woensel; coördinator Samenstelling lkol J.P.G. van der Meer. Een jubileum uitgave van de Stichting 50 jaar TD in eigen beheer. ISBN 90 90006937 2.

Ingebonden jaargangen ’t Kontakt van LRC-AAT jaargangen 1-16.

Archiefdoos 32 AAT van archief van het Bureau Geschiedschrijving Regiment Bevoorradings- en Transporttroepen, eigendom van de Stichting Historische Collectie Bevoorradings- en Transporttroepen Kamp Soesterberg, Zeisterspoor 8, Soesterberg. E-mail: info@museumbevoentransport.nl

Verantwoording foto’s

Fotoserie 32 AAT zijn van sld Hoeksma: in archiefdoos 32 AAT van archief BGBT, Kamp Soesterberg Foroserie 32 AAT HR 1948 aug 31. Soerabaja: diverse bronnen Fotoserie 32 AAT HR Madoera van de auteur Fotoserie van TD en AAT afkomstig van de Historische Collectie Regiment Technische Troepen, Kamp Soesterberg