De grote aanleiding voor het onderzoek
THEMA DEKOLONISATIEONDERZOEK 1945 - 1950
Vier jaar onderzoek
Een inleiding
KOL B.D. TIES KRUIZE
Op 17 februari jl. zijn de resultaten van het dekolonisatieonderzoek 1945 – 1950 bekendgemaakt (zie het kader aan het einde van dit artikel met de twaalf publicaties). Dit onderzoek, waarvan de volledige naam luidt ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië 1945 – 1950’, heeft sinds het begin in 2017 geleid tot veel onrust onder meerdere groeperingen in Nederland, zoals (nabestaanden van) veteranen en de Indisch-Nederlandse gemeenschap, die o.a. verenigd is in de Federatie Indische Nederlanders (FIN). In Carré zijn de afgelopen jaren diverse artikelen gepubliceerd die een relatie hebben met het onderzoek. Het presenteren van de onderzoeksresultaten was voor de redactie aanleiding tot het uitgeven van een themanummer. Deze eerste bijdrage dient als inleiding voor de overige vier artikelen en geeft een algemene beschouwing over het verloop van het dekolonisatieonderzoek, vanaf de aanleiding tot de publicatie van de eindresultaten.
Aanleiding en onderzoeksopdracht
De aanleiding voor dit onderzoek was met name de dissertatie van de Zwitsers-Nederlandse historicus dr. Rémy Limpach [1] over het gebruik van geweld door Nederlandse militairen in genoemde periode in Nederlands-Indië. De studie van Limpach is in boekvorm verschenen als De brandende kampongs van Generaal Spoor (2016). Het boek baarde opzien en mede onder druk van de grote media-aandacht besloot het kabinet om een meerjarenonderzoek mogelijk te maken door aan de financiering ervan substantieel bij te dragen. In de betreffende kabinetsbrief van 2 december 2016 [2] is het kader geschetst waarbinnen het onderzoek moest worden uitgevoerd. Het kabinet wil een breed opgezet onderzoek dat zich niet beperkt tot de geweldspleging door alle partijen, doch nadrukkelijk ingaat op de brede context van de naoorlogse dekolonisatie (inclusief samenleving) en het politiek, bestuurlijk, justitieel en militair optreden in 1945–1949 in voormalig Nederlands-Indië /Indonesië, zowel vanuit Haags als vanuit lokaal perspectief. Bij de integrale benadering moet tevens aandacht worden besteed aan het leed van de slachtoffers en nabestaanden van de bersiap en aan de inzet waarbij geweld geen of nauwelijks een rol speelde.
De uitvoering werd een gezamenlijk project van drie instituten, het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH). Aan het einde van de kabinetsbrief staat: ‘Het kabinet is bereid hier een financiële bijdrage aan te verlenen waar deze aansluit bij het bovengenoemde kader’. In de kabinetsbrief van 23 februari 2017 [3] is de financiële bijdrage vastgesteld op € 4,1 miljoen, waarbij nogmaals wordt vermeld dat de bijdrage is gekoppeld aan de kaders zoals vermeld in de brief van 2 december 2016. Verder wordt in deze brief vermeld dat het kabinet een oordeel zal vellen over het onderzoek nadat het volledig is afgerond. Het onderzoek is gestart op 14 september 2017.
Kritiek op het onderzoek
Sinds de start is vanuit verschillende hoeken kritiek geuit op het onderzoek. Zo stuurde de FIN op 14 juni 2019 een open brief aan de onderzoekscommissie waarin ernstige zorgen worden geuit over de eenzijdige benadering bij het onderzoek. Die benadering zou volgens de federatie leiden tot een maatschappelijk wenselijke conclusie waarin uitsluitend plaats lijkt voor Indonesisch slachtofferschap, terwijl Nederlands leed wordt gebagatelliseerd. Het dagblad Trouw reageerde vervolgens op 20 juni 2019 met een artikel onder de kop ‘Het onderzoek naar de dekolonisatie van Nederlands-Indië veroorzaakt al sinds de start onrust’. De kritiek op het onderzoek nam steeds bredere vormen aan. In algemene zin was en is de kritiek dat bij een aantal van de bij het onderzoek betrokken functionarissen sprake is van politieke en/of ideologische standpunten waardoor de objectiviteit in het geding is en de context waarin de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden deels wordt genegeerd.
De brandende kampongs van Generaal Spoor
Het feit dat het boek van Limpach een belangrijke aanleiding vormde voor het uitvoeren van het dekolonisatieonderzoek en blijkens de vele verwijzingen door het onderzoeksteam als uitgangspunt is gebruikt, wil niet zeggen dat het boek onomstreden is. In zijn boek Kapitein Raymond Westerling en de Zuid-Celebes-affaire (1946-1947) – Mythe en werkelijkheid (2019) gaat mr. Bauke Geersing (coördinator van het onafhankelijke onderzoeksgenootschap AURORE [4]) uitgebreid in op de door Limpach gevolgde aanpak bij zijn onderzoek.
Limpach schrijft dat hij zich bewust richt op de donkere kanten van het militaire optreden en op extreem geweld. Moord, marteling, brandstichting en andere geweldsdaden staan daarbij centraal. En dan alleen van Nederlandse kant. Als argumentatie voor die aanpak schrift Limpach: ‘Dit is nodig om de complexe kwestie van het massageweld op basis van grotendeels primaire bronnen van uiteenlopende herkomst te belichten. De keuze voor dit zwaartepunt geeft veel lezers mogelijk een vertekend beeld van het gehele optreden van de Nederlandse krijgsmacht. Bijna ten overvloede moet daarom worden benadrukt dat het merendeel van de Nederlandse militairen die van 1945 tot 1949 actief waren in Indonesië, geen massageweld heeft gepleegd.’ Hier wordt dus bewust gekozen voor een eenzijdige benadering waarbij de schrijver zelf onderkent dat door die aanpak een vertekend beeld kan ontstaan. Die eenzijdige benadering heeft tevens het risico in zich van ‘confirmation bias’: zich concentreren op informatie die de eigen ideeën bevestigt en daarbij minder aandacht besteden aan informatie die de eigen ideeën tegenspreekt. Zo kan inderdaad een vertekend beeld ontstaan dat niet eenvoudig wordt geneutraliseerd door op te merken dat het merendeel van de Nederlandse militairen geen massageweld heeft gepleegd.
De eenzijdige benadering leidt tot een vertekend beeld
Het boek van Bauke Geersing – ‘Mythe en werkelijkheid’
In het ‘Woord vooraf’ wordt de onderzoeksaanpak door Limpach verder uitgelegd. Die aanpak leidt tot een aantal vragen en opmerkingen:
- In de eerste plaats volgt uit de hierboven aangehaalde eenzijdige benadering de vraag of het mogelijk is om een ingewikkelde kwestie in al zijn facetten goed in kaart te brengen door uit te gaan van een eenzijdig uitgangspunt. Het risico daarvan is dat dit leidt tot vooringenomenheid, onvolledigheid en selectief omgaan met bronnen en feiten;
- In de tweede plaats is onduidelijk op welke wijze door Limpach de historische context van destijds in kaart wordt gebracht. Binnen die context was sprake van het optreden van het Nederlandse leger dat in opdracht van de politieke leiding geweld gebruikte;
- Ten derde is ook niet duidelijk hoe bij de aanpak van Limpach de relevante politiek/maatschappelijke aspecten van die context in beeld worden gebracht;
- In de vierde plaats luidt de vraag hoe het dekolonisatieproces wordt onderzocht, hoe het wordt beschreven en uitgelegd;
- In de vijfde plaats geldt dat Limpach niet duidelijk aangeeft hoe hij de actoren aan Indonesische kant in dit dekolonisatieproces gaat onderzoeken, beschrijven en begrijpen. Als onderzoek wordt gedaan naar extreem- en massageweld door Nederland, dan roept dat immers de vraag op waarom er sprake was van een dergelijk extreem geweld;
- De zesde vraag luidt wanneer er sprake is van ‘extreem geweld’, ‘massageweld’. En wat wordt bedoeld met het toepassen van dergelijk geweld ‘op structurele basis’?. Het is niet alleen van essentieel belang dat die begrippen worden gedefinieerd, maar ook dat een onderscheid wordt gemaakt tussen gelegitimeerd en niet-gelegitimeerd geweld. Indien er sprake is van de inzet van een legermacht wordt het geweld uitgeoefend op structurele basis en is het in beginsel gelegitimeerd. In de onderzoekopzet worden deze elementen niet door Limpach beschreven;
- In de zevende plaats luidt de vraag waarop Limpacht baseert dat het tot de rol van een historicus behoort te oordelen. Hij geeft niet aan welke criteria hij daarbij hanteert. Als dergelijke criteria ontbreken is er een aanzienlijk risico dat de persoonlijke morele en/of politieke opvatting van de oordelende historicus het beslissende criterium wordt. Het is echter niet de taak van een historicus morele of politieke oordelen te uit te spreken. Een historicus dient op grond van de feiten, een controleerbare analyse en op basis van de waarschijnlijkheidsleer conclusies te trekken en zo de geschiedenis in kaart te brengen.
Uit deze zeven vragen en opmerkingen moet worden geconcludeerd dat er fundamentele kritiek is op de onderzoeksaanpak door Limpach en dat als gevolg daarvan getwijfeld kan worden aan de uitkomsten van zijn onderzoek. Daarbij komt dat bij verdere bestudering van het boek blijkt dat het Limpach ontbeert aan voldoende kennis van de militaire en juridische aspecten bij zijn beschrijving van het optreden van de Nederlandse krijgsmacht in Nederlands-Indië in de periode 1945 – 1950.
Overigens staat Geersing niet alleen in zijn kritiek. In de Clingendael Spectator van 20 december 2016 gaat historicus J.J.P. (Joop) de Jong uitgebreid in op het boek van Limpach. De Jong is positief over de wijze waarop Limpach de eerste golf van geweld (eind 1945 – eind 1946) heeft geïnventariseerd. De Jong schrijft: ‘Maar dan beginnen de problemen. Over de volgende, o zo cruciale periode tot eind 1949 is stukken minder gepubliceerd. … Limpach probeert het weliswaar op te lossen door de verschillende vormen van geweld te rubriceren en vervolgens via enige voorbeelden (door veteranen aangedragen cases) te adstrueren. Maar van een werkelijke inventarisatie en analyse is geen sprake’. En verderop: ‘Maar vervolgens slaat hij de plank mis wanneer hij de verantwoordelijkheid voor het gehanteerde buitensporig geweld in kaart probeert te brengen’. Het buitensporige geweld wijt Limpach onder meer aan slechte commandanten, gebrekkige discipline en opleiding. Dat is volgens De Jong nogal aanvechtbaar, temeer daar Limpach de thema’s guerrilla en contraguerrilla niet heeft verwerkt. Deze kritiek sluit aan bij die van Geersing waarin wordt gewezen op het onvolledig beschrijven van de context, inbegrepen het optreden aan Indonesische zijde en op het gebrek aan voldoende militaire en juridische kennis. De onvolledigheid van de context onderkent De Jong ook als hij schrijft dat Limpach de grote lijnen van het politieke en militaire dekolonisatiebeleid, waarover veel is gepubliceerd, in zijn boek grotendeels negeert. Ten slotte maakt De Jong nog een opmerking over de term ‘structureel’ (in het kader van structureel geweld) waarmee Limpach bedoelt dat het een verschijnsel is dat zich steeds weer voordoet en niet toevallig is, maar een diepere oorzaak heeft. Die uitleg leidt bij De Jong tot de opmerking: ‘Waarom ging, als die diepere oorzaken voor het gehele leger golden, alleen een minderheid in de fout? “Structureel” is even suggestief als nietszeggend’.
Van de historici Bart Luttikhuis en Robert Crib werd in Bijdragen tot de Taal-. Land- en Volkenkunde (aflevering 173, 2017) [5] een uitgebreide bespreking van Limpachs boek geplaatst. Zij plaatsen eveneens een aantal kritische kanttekeningen. Ook zij geven aan dat het onduidelijk is waar Limpach de grens trekt tussen ‘geweld’ (als een onvermijdelijk element bij de inzet van strijdkrachten) en ‘extreem geweld’; door die onduidelijkheid is vervolgens niet duidelijk in hoeverre de inzet van zware wapens (‘technisch geweld’) in een regulier gevecht – iets waar Limpach nogal de nadruk op legt – automatisch leidt tot de kwalificatie ‘extreem’ geweld. Ook de onduidelijke definiëring van ‘structureel’ wordt door beide historici opgemerkt. Het niet in beschouwing nemen van het perspectief van Indonesische zijde wordt gezien als een tekortkoming die van invloed is op de conclusies. Ook het niet beschrijven van de bredere sociale en politieke context is een punt van kritiek. Ten slotte zijn Luttikhuis en Crib van mening dat het betoog van Limpach sterker was geweest wanneer hij de dekolonisatie zou hebben vergeleken met soortgelijke gebeurtenissen in andere voormalige koloniale gebieden, zoals bijvoorbeeld Algerije of Vietnam.
Onderzoekspublicaties
In juli 2020, na bijna drie jaren onderzoek, werden de eerste onderzoeksresultaten gepubliceerd, vijf artikelen in het kader van het deelonderzoek ‘Dekolonisatieoorlogen vergelijken’ [6], een van de acht projecten binnen het dekolonisatieonderzoek. Een nadere analyse van de vijf artikelen leidde tot de volgende kritische opmerkingen (die niet voor alle vijf artikelen in dezelfde mate van toepassing zijn): selectief gebruik van bronnen; het niet definiëren van begrippen o.a. door het gemis aan juridische en militaire kennis; geen beschrijving van de normen en opvattingen van destijds; overwegingen van politieke aard; geen evenwichtige belangenafweging van betrokken groeperingen; onvolledig weergeven van de historische context.
Optreden in de media
Het groeiende wantrouwen tegen de objectiviteit en integriteit van het dekolonisatieonderzoek wordt ook gevoed door het optreden in de media door prominente medewerkers aan het onderzoek[7]. En wat te denken van bijvoorbeeld de uitspraken door Rémy Limpach in de NRC van 2 juli 2020: ‘Kolonialisme stoelt op racisme, rechtsongelijkheid, uitsluiting en onderdrukking. Dat zit ook in het dna van die KNIL-officieren’. Meer recentelijk stelde de programmadirecteur van het dekolonisatieonderzoek, prof. dr. Frank van Vree in een interview t.a.v. de onafhankelijkheidsdatum van Indonesië – een van de heikele discussiepunten: ‘Voor ons onderzoek is 17 augustus [1945] gewoon een politiek en militair feit …’. En t.a.v. het objectief beschrijven van de geschiedenis in de juiste historische context zegt hij in datzelfde interview: 'Als historicus kijk je nu eenmaal vanuit je eigen tijd naar het verleden …’[8]. Wanneer medewerkers aan het dekolonisatieonderzoek uitspraken doen of stukken publiceren zoals hier aangehaald en men redeneert vanuit een vooringenomen ideologische of politieke opvatting, is de objectiviteit en integriteit van het onderzoek in het geding. Dan ontstaat wantrouwen t.a.v. de uitkomsten van het onderzoek.
De militaire geschiedenis van Nederland volgens het NIMH
NIMH-publicatie
In mei 2021 verscheen het boek Krijgsgeweld en Kolonie – Opkomst en ondergang van Nederland als koloniale mogendheid, 1816 – 2010 uit de serie ‘Militaire Geschiedenis van Nederland’ die wordt uitgebracht door het NIMH. Hoofdstuk 11 van het boek heeft als titel ‘De oorlog met de Republiek Indonesië 1945 – 1950/1952’. Het is vooral dit hoofdstuk dat kritisch is geanalyseerd door Bauke Geersing/AURORE. Hij toont aan dat de geschiedenis wordt beschreven vanuit een hedendaagse antikoloniale opvatting. Tevens laat hij zien hoe de context van die tijd wordt genegeerd en hoe selectief gebruik wordt gemaakt van bronmateriaal. Ook ontrafelt Geersing de door de schrijvers gehanteerde opzet en werkwijze bij het schrijven van het boek waarbij de schrijvers via een soort stappenplan tot de door hen gewenste conclusies komen. Tevens is er een duidelijk verband tussen de publicatie van Krijgsgeweld en Kolonie (hoofdstuk 11) en het lopende dekolonisatieonderzoek. Het betreft niet alleen dezelfde periode, maar de beide schrijvers van het bekritiseerde hoofdstuk zijn namelijk ook medewerker aan het dekolonisatieonderzoek: Remy Limpach en prof. dr. Petra Groen. De laatste is als lid van de Wetenschappelijke Adviescommissie verbonden aan het dekolonisatieonderzoek en moet vanuit die positie toezien op de kwaliteit van het onderzoek. Hier doet zich een merkwaardige combinatie van functies voor waarbij vraagtekens mogen worden geplaatst. Selectief brongebruik, het niet plaatsen in de juiste context en het redeneren vanuit een eigen politieke/ideologische opvatting leiden tot het manipuleren en uiteindelijk vervalsen van de geschiedenis. De analyse van Krijgsgeweld en Kolonie – hoofdstuk 11 is door Geersing opgetekend in een nieuw boek, De Nederlandse krijgsmacht tijdens de dekolonisatie van Nederlands-Indië 1945 – 1950. De veelzeggende ondertitel luidt: Hoe het NIMH deze geschiedenis manipuleert en vervalst.
Kritiek op geschiedschrijving
Voorblad van de brochure van AURORE
In de aanloop naar 17 februari 2022
Behalve de hiervoor aangegeven kritiek is door individuen en organisaties bezorgdheid en kritiek geuit i.v.m. het lopende dekolonisatieonderzoek. Carré heeft hieraan bijgedragen door het publiceren van op persoonlijke titel geschreven artikelen. Vanuit het onafhankelijke onderzoekgenootschap AURORE zijn tientallen berichten gestuurd aan de leiding van het dekolonisatieonderzoek met de bedoeling om in discussie te gaan over gerezen meningsverschillen. Van een echte discussie – de onderzoeksleiding had aangegeven die te zullen voeren – is het echter nooit gekomen. Dat was voor AURORE geen reden om de activiteiten te staken. Zoals uit de voorgaande alinea’s mag blijken, betreft het fundamentele kritiek op de manier waarop geschiedenis wordt geschreven, waarbij de wetenschappelijke integriteit in het geding is. Begin februari jl. is de totale kritiek van AURORE samengevat in de brochure Dekolonisatieonderzoek NIOD, KITLV en NIMH – Geschiedvervalsing met geweld. Deze brochure, die wordt gesteund door meerdere groeperingen, is breed verspreid en aangeboden aan de betrokken bewindslieden en de leden van de Tweede Kamer. In de aanbiedingsbrief aan de politiek wordt gepleit voor een wetenschappelijke review van de eindresultaten van het dekolonisatieonderzoek in het kader van een parlementair onderzoek. Inmiddels is sinds 17 februari door verschillende groeperingen en instanties, waaronder het Veteranenplatform, afwijzend gereageerd op de uitkomsten van het dekolonisatieonderzoek. De allesoverheersende conclusie is dat het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de door het kabinet gestelde kaders in de brief uit 2016. Het is te hopen dat het kabinet (de opdrachtgever van het onderzoek) en de volksvertegenwoordiging hun verantwoordelijkheid nemen en besluiten tot een revi ew van de eindresultaten.
Verder in dit themanummer
De volgende vier artikelen gaan nader in op de uitkomsten van het dekolonisatieonderzoek.
‘Over de grens’ (mr. Bauke Geersing) Het onderzoek naar de dekolonisatie van Nederlands-Indië 1945 – 1950 is geen objectieve geschiedschrijving, maar een politieke afrekening met het Nederlandse koloniale verleden. De krijgsmacht als instituut wordt ervan beschuldigd destijds stelselmatig, onrechtmatig en veelvuldig extreem geweld te hebben gebruikt. Uit de synthese van het onderzoek, Over de grens, blijkt de wetenschappelijke bewijsvoering en onderbouwing hiervoor te ontbreken. Er is uitgegaan van een hedendaagse, antikoloniale opvatting en de feitelijke historische context is genegeerd. De beweringen zijn bovendien in strijd met de principes van wetenschappelijke integriteit.
Pesing revisited (drs. Cees Somers) Het bestuderen en beschrijven van (militair) geweld stelt eisen aan onderzoek en onderzoeker. Dit artikel toont aan hoe oorlogsmisdrijven al in 2012 werden ‘gefabriceerd’ door een hoofdonderzoeker. Pesing is een schoolvoorbeeld van de massamoorden door de jonge ‘republiek’ als antwoord op gerechtvaardigde acties van Nederlandse zijde. Zoals Over de grens aantoont dat Pesing voor de onderzoekers het pars pro toto is voor het framen van de krijgsmacht in haar geheel.
Een kwaad geweten? (bgen b.d. Ruud Vermeulen en kol b.d. Ties Kruize) Het boek Een kwaad geweten beschrijft hoe ‘Nederland’ na 1950 het optreden van het Nederlandse leger tijdens de dekolonisatieperiode heeft verwerkt. Het is goed om een gewetensvolle afweging te maken over dat optreden. Echter, het boek toont vooral een eenzijdige zoektocht naar Nederlands (extreem) geweld en vermeende doofpotten. De historische context ontbreekt, de beschrijving is daardoor niet gebalanceerd. Schuld lijkt de gewenste uitkomst te zijn.
Vierkant Beschouwd: Optocht der Flagellanten De redactie vraagt zich af waarom de laatste decennia historische gebeurtenissen geheel uit hun context worden gehaald en ten behoeve van diverse maar onduidelijke doelstellingen worden benut, met als effect dat tegelijkertijd ieder gevoel van nationale trots en zelfbewustzijn wordt ondergraven.
Publicaties voortgekomen uit het dekolonisatieonderzoek
Over de grens - Nederlands extreem geweld in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945-1949
Onze Revolutie - Bloemlezing uit de Indonesische geschiedschrijving over de strijd voor de onafhankelijkheid, 1945-1949
Het geluid van geweld - Bersiap en de dynamiek van geweld tijdens de eerste fase van de Indonesische revolutie, 1945-1946
Talen van geweld - Stilte, informatie en misleiding in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945-1949
Diplomatie en geweld - De internationale context van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945-1949
Tasten in het duister - Inlichtingenstrijd tijdens de Indonesische 1945-1949
Grof geschut - Artillerie en luchtstrijdkrachten in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945-1949
De klewang van Vrouwe Justitia - Recht en onrecht in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945-1949
Revolutionary worlds - Local perspectives and dynamics during the Indonesian Independence war, 1945-1949
Een kwaad geweten - De worsteling met de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog vanaf 1950
Sporen vol betekenis - In gesprek met 'Getuigen & Tijdgenoten' over de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog
Van Rij en Stam - Rapporten van de Commissie van onderzoek naar beweerde excessen gepleegd door Nederlandse militairen in Indonesië, 1949-1950 (Bronnenpublicatie)
Eindnoten
- Die brennenden Dörfer des General Spoor: Niederländische Massengewalt im Indonesischen Unabhängigkeitskrieg 1945 – 1949 (Bern, 2015).
- Brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Kamerstuk 26049-82.
- Brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Kamerstuk 26049-83.
- AURORE volgt met kritische analyses het dekolonisatieonderzoek en zet zich in voor evenwichtige, objectieve en integere geschiedschrijving. De kern van AURORE bestaat uit een groep van wetenschappers, juristen, oud-officieren en publicisten.
- Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde is een wetenschappelijk, deels Engelstalig tijdschrift over Zuidoost-Azië en Indonesië dat sinds 1853 wordt uitgegeven door het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde.
- BMGN – LCHR is de afkorting van Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden – Low Countries Historical Review, een wetenschappelijk tijdschrift. In Vol. 135, no. 2 (06-07-2020) werden vijf artikelen gepubliceerd: a. Extreem geweld tijdens dekolonisatieoorlogen in vergelijkend perspectief, 1945-1962; b. ‘Liever geen onderzoek’. Hoe schandalen over koloniaal geweld in de Britse en Nederlandse politiek onschadelijk gemaakt konden worden (1945-1960); c. Verkrachting tijdens de Indonesische en Algerijnse onafhankelijkheidsoorlogen. Motieven, contexten en politiek; d. ‘Technisch geweld’ in de Nederlands-Indonesische Oorlog. Zware wapens in de periode van dekolonisatie; e. Indrukken van de microdynamiek van revolutionair en contrarevolutionair geweld. Bewijs uit laat-koloniaal Zuidoost-Azië en Afrika vergeleken.
- Zie bijvoorbeeld het artikel ‘Meerjarenonderzoek Nederlands-Indië, 1945 – 1950. En hoe de geschiedenis dreigt te worden gekleurd’, Carré 6-2020.
- Checkpoint 4-2021: ‘NIOD-directeur Frank van Vree over het grote Indië-onderzoek – Geen morele oordelen'. Zie voor een reactie ook Checkpoint 5-2021, ingezonden brieven.