Het Marine-monument te Den Helder

HISTORIE

Nederland tijdens de Groote Oorlog

Deel 1

JAN SCHOEMAN

Het heeft er alle schijn van dat de aandacht voor de Eerste Wereldoorlog (WO I) in Nederland niet afneemt en waarschijnlijk zelfs groeit. Zo kreeg in november 2018 het einde van deze oorlog veel aandacht in de media. Er kwam zelfs een heus Nederlands Eerste Wereldoorlog-centrum dat, niet helemaal toevallig, in Huize Doorn werd gevestigd. Uit al die aandacht werd en wordt minstens één ding duidelijk, en dat is dat Nederland weliswaar ‘buiten schot’ [1] bleef, maar dat de Groote Oorlog, zoals onze zuiderburen nog altijd zeggen, Nederland zeker niet onberoerd liet. Nederland was weliswaar neutraal maar wel, om het eens treffend uit te drukken, op de grens van oorlog, letterlijk en figuurlijk. Heel veel Nederlanders hebben dat aan den lijve ondervonden.

De auteur, drs J. R. Schoeman is onafhankelijk onderzoeker/publicist. In opdracht van het Ministerie van Defensie schreef hij onder meer de studies Succesvol en beheerst? (2013) over het ontstaan van de Defensie Bewakings- en Beveiligingsorganisatie en Vastgoed onder vuur (2014) over de geschiedenis van de militaire bouw in Nederland.

Overschaduwd

Zo werd er in de periode tussen 1914 en 1918 honger geleden. Preciezer gezegd: er gingen geen mensen direct dood als gevolg van voedselgebrek, maar er was wel degelijk sprake van schaarste, armoede en honger. Het is opvallend én verheugend dat er sprake is van een nog steeds toenemende aandacht voor WO I. Dat is zeker niet altijd zo geweest, want de gedachte aan de periode 1914 – 1918 is heel lang en eigenlijk nog altijd overschaduwd en weggedrukt door de Tweede Wereldoorlog (WO II). Op zich is dat niet zo gek, want WO II heeft onze samenleving in allerlei opzichten veel harder geraakt dan WO I. De historicus M.C. Brands had ‘…volkomen gelijk te stellen dat de Tweede Wereldoorlog ons lange tijd het zicht op de eerste veertig jaar van de twintigste eeuw heeft benomen’ [2].

Van dat wegdrukken zijn duidelijke voorbeelden, bijvoorbeeld het Marine-monument in Den Helder. Dat werd in 1922 door Koningin Wilhelmina onthuld ter nagedachtenis aan de 58 marinemensen die tijdens WO I omkwamen - de meesten als gevolg van ongelukken bij het onschadelijk maken van zeemijnen. De inscriptie luidde ‘Voor hen die vielen 1914 - 1919’. Tijdens WO II raakte het monument zwaar beschadigd. Na 1945 werd het gerestaureerd waarbij de jaartallen 1914 – 1919 en de 58 namen uit de Eerste Wereldoorlog verdwenen. Voortaan was het een monument met de tekst ‘Voor hen die vielen’. Echter, als gevolg van de maatschappelijke fixatie op WO II én het ontbreken van expliciete verwijzingen naar WO I werd het in de naoorlogse maatschappelijke perceptie toch eerst en vooral een monument voor de omgekomenen in WO II. Niemand die er nog bij stilstond dat het gedenkteken oorspronkelijk verwees naar WO I.

Koningin Wilhelmina

WO I raakte Nederland op heel veel gebieden. De oorlog bracht grote problemen met zich mee voor de landbouw en industrie, er was sprake van sterk toenemende misdaad en smokkel, stijgende werkloosheid en inflatie, de handel en scheepvaart die tot stilstand kwamen, en uiteindelijk zelfs oproeren onder zowel burgers als gemobiliseerde militairen. Die problemen werden zwaar gevoeld in de militair-maritieme sector, simpelweg omdat de koopvaardij, de visserij en de marine het meest direct werden geconfronteerd met de gevolgen van de oorlog. In dit artikel wordt (in twee delen) achtereenvolgens stilgestaan bij de positie die maritiem Nederland in 1914 innam op het wereldtoneel, de gevolgen van de oorlog voor de Koninklijke Marine (KM) en vooral voor de handel en visserij. Ten slotte wordt ter afsluiting aandacht gewijd aan de grote onrust die, vooral tegen het einde van de oorlog, in zowel militair als civiel Nederland ontstond.

Situatieschets [3]

Hoe stond zeevarend en handeldrijvend Nederland er nu voor aan het begin van de twintigste eeuw? Nu, tamelijk goed is een alleszins verantwoorde conclusie. Sinds de Belgische afscheiding telde Nederland niet langer mee als internationale grootmacht, maar met name in Nederlands-Indië beschikte ons land over een indrukwekkend overzees gebied, dat dermate veel rijkdom opleverde dat Nederland daaruit ongeveer de gehele industrialisering kon financieren. Daarnaast lag Nederland heel centraal en beschikte het over een relatief grote koopvaardijvloot. Die vloot was ingrijpend gemoderniseerd en nagenoeg alle zeilschepen waren vervangen door circa vijfhonderd stoomschepen, die in de praktijk meer draagvermogen hadden en die bovendien betrouwbaarder, sneller en goedkoper bleken. De groei van de wereldeconomie pakte voor Nederland als vervoersland dan ook heel gunstig uit. Het leidde er allemaal toe dat, als gevolg van de invoer van grondstoffen voor de eigen industrie, de bedrijvigheid in de havens toenam. De aanvoer van producten uit Indië nam in snel tempo toe en de doorvoer van en naar Duitsland werd steeds belangrijker. Om van dat laatste een voorbeeld te noemen: tussen 1898 en 1913 groeide de scheepvaart over de Rijn met zo’n driehonderd procent! Dat is niet kinderachtig.

Naast de koopvaardij nam ook de KM, die overigens zijn hoofdtaak in de Oost had, een prominente plaats in binnen maritiem Nederland. Zoals de koopvaardij de overgang van zeil naar stoom had doorgemaakt, gold dat in gelijke mate voor de marine. Maar er veranderde meer, bijvoorbeeld op het gebied van wapentechniek. Aan het einde van de negentiende eeuw bestond de bewapening nog vooral uit glad voorlaadgeschut. Dat werd vervangen door getrokken achterladers die een veel verfijnder en ingewikkelder constructie kenden. Dat resulteerde in een grotere dracht en veel meer nauwkeurigheid. Die technische ontwikkelingen hadden ook gevolgen voor het personeel. Tot dat moment werden de lagere rangen bij de marine gevuld door personeel dat daarvoor nooit een theoretische of praktische vooropleiding had gehad. De benodigde vakkennis werd ‘al doende’ aan boord opgedaan, in moderne termen: training on the job. Gelet op de hogere eisen die door de nieuwe techniek werden gesteld, veranderde dat: éérst opleiding en training en daarna pas naar zee. Omdat er hogere fysieke en intellectuele eisen werden gesteld trad er ook verandering op in de maatschappelijke achtergrond van nieuw personeel.

Onderzeeboot

Veel jongeren uit met name de lagere milieus vielen af, omdat ze, onder meer vanwege een slechter voedingspatroon, niet aan die fysieke eisen konden voldoen. Zij werden vervangen door jongens die waren opgegroeid in het milieu van geschoolde arbeiders, winkeliers en de lagere regionen van het ambtenarenapparaat. Een gevolg daarvan was, niet verwonderlijk, dat in navolging van andere geschoolde arbeiders, ook deze nieuwe categorie marinepersoneel zich al vrij snel ging organiseren om zodoende te streven naar betere werk- en leefomstandigheden aan boord van de schepen en in de kazernes.

De schepen werden, als gevolg van die complexere techniek, steeds duurder. De benodigde vervanging en aanpassing van schepen kon echter worden betaald uit de stijgende winsten uit Indië. En zo kon Nederland rond 1900 overgaan tot de bouw van een serie pantserdekschepen, torpedoboten en, in 1906, de eerste ‘onderzeesche torpedoboot’, die niet geheel toevallig Luctor et emergo werd gedoopt. Ook de infrastructuur in de vorm van grotere sluizen en dokken werd aangepast aan de eisen van de nieuwe tijd. In diezelfde tijd zagen ook megalomane plannen het licht, bijvoorbeeld een plan om maar liefst vijf slagschepen van elk 21.000 ton te bouwen. Die zouden als hoofdbewapening niet minder dan acht 34.3 centimeter kanonnen moeten krijgen. Zoals te verwachten bleken deze plannen maritieme dagdromerij en, zoals wel vaker, werden ze nooit gerealiseerd. Wat overbleef was een marine die tijdens de hele oorlog bestond uit ongeveer 15.000 militairen en een ratjetoe aan veelal verouderde schepen. Een typerend voorbeeld daarvan zijn de zogeheten ‘Strijkijzers’: rivierkanonneerboten die dateerden uit 1870. Door intensief gebruik en achterblijvend onderhoud daalde bovendien de militaire waarde van de schepen snel. Er werden ook wel pogingen tot nieuwbouw gedaan. Zo werd er in 1916 en 1917 een drietal nieuwe kruisers op stapel gezet, maar door gebrek aan allerlei materialen werden twee ervan ver na de oorlog, pas in 1925/26, in dienst genomen. Nummer drie, Hr.Ms. Celebes, werd nooit afgebouwd.

Maritiem-militair denken

Hoe werd er nu maritiem-militair gedacht aan de vooravond van WO I? Dat is tamelijk verrassend. Zo was Engeland al heel lang overtuigd van het nut van blokkades, maar over de praktische vorm daarvan, was nog nauwelijks nagedacht. Pas één maand voor het uitbreken van de oorlog werd gekozen voor de zogeheten ‘blokkade op afstand’. Dat wil zeggen: de Engelsen kozen er niet voor om de Duitse kusten en havens op een hele directe manier af te sluiten, maar op veel grotere afstand de toegang tot de Atlantische Oceaan vanaf de Noordzee - en omgekeerd - te blokkeren. Dat gebeurde door het Nauw van Calais af te sluiten, terwijl de noordelijke toegang van de Noordzee, tussen de Shetlands, Noorwegen en IJsland door de Engelse Grand Fleet vanuit haar thuisbasis in Scapa Flow werd afgesloten. De Engelsen gingen er daarbij vanuit dat de Duitse oppervlaktevloot zou proberen deze blokkades te doorbreken, maar dat zou anders gaan lopen.

Op hun beurt waren de Duitsers er ook nog niet helemaal uit. In de loop van de oorlog zouden ze hun onderzeeboten vooral inzetten tegen de geallieerde koopvaardij, maar oorspronkelijk was dat helemaal niet de bedoeling. In beide kampen overheerste de gedachte dat het ondenkbaar werd geacht dat onbewapende koopvaarders zouden worden aangevallen. Zo valt te lezen in Defeating the U-boat, een uitgave van het Amerikaanse Naval War College: ‘Sinking merchantmen without warning and without ensuring the safety of passengers and crew was simply not done by civilized nations. Winston Churchill, then the Admiralty’s First Lord (roughly the equivalent of minister of the navy), fairly summed up this attitude in a memo to Admiral Fisher, after the latter had written that Germany would likely use its submarines in exactly this manner’ [4].

De gedachten daarover kwamen in een stroomversnelling toen al tijdens de eerste oorlogsweken nagenoeg de hele Duitse koopvaardijvloot door de Geallieerden werd buitgemaakt dan wel geïnterneerd. Vervolgens richtten de Engelsen hun pijlen ook op neutrale vrachtvaarders, met name uit Nederland en de Scandinavische landen. Dat gebeurde omdat Londen bang was dat langs die neutrale weg Duitsland alsnog zou worden bevoorraad. Deze Britse aanpak van de koopvaardij heeft de Duitsers zeker op een idee gebracht, namelijk om de geallieerde koopvaardij aan te pakken met hun eigen Duitse onderzeeboten. De Engelsen bleken nauwelijks voorbereid op deze nieuwe vorm van oorlogvoering, en de wetenschap is het er wel over eens dat, áls de Duitsers al in dit stadium de onbeperkte duikbootoorlog zouden hebben afgekondigd, het er voor de Engelsen waarschijnlijk somber zou hebben uitgezien.

Nederland

Welke gevolgen had de oorlog nu voor Nederland? Al in de eerste paar oorlogsweken werden twee dingen duidelijk. Dat was in de eerste plaats dat de overheid probeerde greep te houden op het economische leven, bijvoorbeeld door middel van uitvoerverboden en maximumprijzen. Dat gold in het bijzonder voor de voedselvoorziening, waarover later meer. Het tweede was dat Nederland weliswaar neutraal was, maar dat het oorlogsgeweld toch wel heel dicht in de buurt kwam. Zo wist de Duitse onderzeeboot U-9 op 22 september 1914 vlak voor de Nederlandse kust drie Britse pantserkruisers tot zinken te brengen. Een aantal Nederlandse koopvaardij- en vissersschepen was in de buurt en deze wisten ruim achthonderd Britse marinemensen te redden, maar toch kwamen er nog ruim 1450 om het leven. De Royal Navy had op buitengewoon hardhandige wijze kennisgemaakt met de effectiviteit van het jonge onderzeebootwapen. Het was vervolgens afwachten wanneer de eerste Nederlandse schepen daarvan het slachtoffer zouden worden.

Dat gebeurde overigens pas in maart 1915 toen de kleine koopvaarder Medea door een U-Boot tot zinken werd gebracht. De aanleiding daarvoor was dat het schip met een lading sinaasappels op weg was naar Londen. Inderdaad, een hoogst strategische lading, waarover meer in een vervolgverhaal.

Overigens pakte de Duitse onderzeebootkapitein de zaak wél volgens het boekje aan: de Medea werd geïnspecteerd en vervolgens werd de bemanning gesommeerd het schip te verlaten en in de sloepen over te stappen. Pas daarna werd het schip tot zinken gebracht. De onderzeeboot heeft vervolgens die sloepen nog een tijdje gesleept waardoor ze zich in veiligheid konden brengen. Ook dat zou tijdens de oorlog drastisch veranderen.

De koopvaarder Medea door een U-Boot tot zinken zou worden gebracht (foto-pinterest)

Militair aan de grens (alle foto's bij dit artikel via auteur)

Hoe beleefde Nederland nu de aanloop tot en het uitbreken en het verloop van de oorlog? [5] Om te beginnen en in vogelvlucht het militaire verhaal. Toen de spanningen opliepen, mobiliseerde Nederland de krijgsmacht. Die mobilisatie was jarenlang voorbereid en verliep volgens plan. Een prestatie van formaat, omdat alleen al op 1 augustus 1914 maar liefst 144 extra treinen 85.000 militairen en 2000 paarden naar hun mobilisatiebestemming vervoerden. Op 4 augustus waren er 200.000 man op de been gebracht, waarvan er ongeveer 9000 naar de marine gingen. Van een jubelende oorlogsstemming was, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk en Duitsland, geen sprake. De dienstplichtigen meldden zich gedisciplineerd maar gelaten op hun bestemmingen. Er werden slechts enkele gevallen van dronkenschap geconstateerd. Dat was wel anders tijdens de mobilisatie van 1870 toen er grote tekortkomingen in de logistiek en organisatie aan het licht kwamen. De lessen van 1870 waren dus geleerd en omgezet in een betere organisatie, planning en voorbereiding. De mobilisatie had flinke maatschappelijke impact. Van die 200.000 mannen die werden gemobiliseerd, hadden er velen een gezin waarvan zij kostwinner waren. Nu zij gemobiliseerd waren stopte hun salaris. Ze kregen wel een kostwinnersvergoeding, maar die was zo laag dat een gezin daar doorgaans niet van kon leven. Duizenden gezinnen zaten dus opeens zonder voldoende inkomen, konden de huur niet meer betalen, konden onvoldoende eten kopen en dreigden dus plotseling tot armoede te vervallen. Op veel plaatsen in Nederland sloegen daarop de overheid en de burgerij de handen ineen en kwamen tot de oprichting van steuncomités. Deze comités zamelden geld en levensmiddelen in om de getroffen gezinnen bij te staan en daarmee de ergste nood te lenigen.

De Nederlandse strategie was enerzijds gebaseerd op forten en vestingen, zoals de Stelling van Amsterdam en de Waterlinie, en anderzijds op een mobiel veldleger van 90.000 man. Op deze manier, zo was de hoop en verwachting, moest Nederland het tegen een aanvaller kunnen uithouden tot andere Europese naties ons land te hulp zouden komen. Op zich was dat niet zo’n gekke gedachte, want gelet op de geoefendheid en de uitrusting van de Nederlandse krijgsmacht stond die er in vergelijking met de omringende legers helemaal niet zo beroerd voor. Op beperkte schaal werd er voor en tijdens de oorlog ook geëxperimenteerd met nieuwe uitvindingen zoals vliegtuigen, auto’s, vlammenwerpers, gas en luchtdoelartillerie. Na de eerste spannende weken van de oorlog leek het erop dat Nederland inderdaad buiten de oorlog zou blijven, hoewel er ook in de latere jaren nog wel momenten van grote dreiging zouden volgen. Al die jaren bleven die 200.000 man gemobiliseerd. De stemming onder hen, en ook de onderlinge verhoudingen, waren daarbij niet altijd even vrolijk. Er bestond een grote kloof tussen beroepsmilitairen en dienstplichtigen. De beroeps vonden die dienstplichtigen maar ongemotiveerd en ongedisciplineerd, terwijl de dienstplichtigen het beroepskader met de nodige argwaan bekeken. Vooral jonge beroepsofficieren moesten het ontgelden, wat bijvoorbeeld blijkt uit het boek Frank van Weezels roemruchte jaren van A.M. de Jong. Daarin wordt de typische jonge luitenant omschreven als ‘…. jong, piepjong. Z’n gelaat is baardeloos, z’n arrogantie mateloos en z’n dienstijver grenzeloos’ [6].

Over het algemeen deden de gemobiliseerde manschappen hun dienst echter plichtsgetrouw. De militairen maakten lange dagen. Een voorbeeld van het landmacht garnizoen van Utrecht: om vijf uur ’s morgens klonk de reveille, en dan duurde de militaire werkdag tot half zes ’s middags. Die dagen werden gevuld met oefeningen, exercitie, poetsen, etc. En dat dag na dag, maand na maand. Op die manier dreigt verveling en daalt het moreel, en dat gebeurde dan ook. Naarmate de tijd vorderde, nam de ontevredenheid toe. Dat leidde tot plichtsverzuim, rellen en toenemend individueel wangedrag, zoals diefstal, vernieling en dronkenschap. Uiteindelijk escaleerde één en ander in 1918 in rellen op de Harskamp.

(Het tweede deel volgt in het volgende nummer van Carré)

Eindnoten

  1. Vrij naar P. Moeyes, Buiten schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (Amsterdam/Antwerpen 4e druk 2014).
  2. C. Kristel, De oorlog van anderen (Amsterdam/Antwerpen 2016). Pagina 274.
  3. Zie hiervoor: Moeyes. Pagina 179 en verder.
  4. https://digital-commons.usnwc.edu/cgi/viewcontent.cgi?article=1035&context=newport-papers. Pagina 9.
  5. Zie bijvoorbeeld: A. Staarman, Verre van vredig. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (Delft 2004). Pagina 41 en verder.
  6. Staarman. Pagina 101.