Flagellanten (tekening, 1493, Wikimedia Commons)

Tijdens de Middeleeuwen waren regelmatig flagellanten actief. Flagellanten waren geselbroeders – flagellum is het Latijnse woord voor gesel of zweep – die zichzelf pijnigden om in de gunst te komen bij God en rampen af te wenden. De flagellanten waren met name actief in Europa van de dertiende tot de vijftiende eeuw.

De flagellanten trokken, met name in crisistijd, in optocht van de ene naar de andere stad. De groepen bestonden gemiddeld uit vijftig tot honderd personen. Vaak liepen er vaandeldragers en kaarsendragers voorop. Al zingend gingen ze naar de plaatselijke kerk, ontblootten hun bovenlijf en bedekten hun onderlichaam met witte doeken. Ze liepen dan rondjes en sloegen zichzelf met gesels. De apotheose van hun theaterstuk was op de knieën vallen, waarna ze zichzelf geselden en jammerden over de zonden van henzelf en die van de wereld. Vaak deed de leider van de flagellantengroep er nog een schepje bovenop door de rest van de groep hard te geselen.

VIERKANT BESCHOUWD

Optocht der flagellanten

Redactioneel bij het thema dekolonisatieonderzoek 1945 - 1950

‘Hard, maar onontkoombaar’, met die woorden leidde premier Rutte zijn reactie in op de onderzoeksresultaten van de drie instituten die ‘…het geweld tijdens de dekolonisatie van Indonesië (1945 – 1949)’ onder de loep zouden hebben genomen. Het is op zijn minst opmerkelijk dat de regering als reactie op een wetenschappelijk onderzoek zonder gepast beraad en afweging meteen met een reactie komt. Of zou er al afstemming hebben plaatsgevonden? Natuurlijk, er wordt niets aan het toeval overgelaten.

Maar hoe dan ook, de vraag die bij veel van onze (voormalige) collega’s opkomt is hoe onontkoombaar die conclusies van de kongsi van drie instituten werkelijk zijn. Reacties zijn al binnengekomen die de wetenschappelijkheid van de publicaties en daarmee de conclusies sterk in twijfel trekken. In deze editie van Carré wordt daar in een aantal bijdragen verder op ingegaan door mensen die er diep zijn ingedoken. Dat gaat de redactie in dit Vierkant Beschouwd (VB) niet herhalen.

Een centrale vraag in dit VB is wel waarom zich het opvallende fenomeen voordoet dat historische gebeurtenissen de laatste decennia geheel uit hun context worden gehaald en ten behoeve van diverse, maar onduidelijke doelstellingen worden benut, met als effect dat tegelijkertijd ieder gevoel van nationale trots en zelfbewustzijn wordt ondergraven.

Het lijkt erop dat Nederland hierin uitblinkt: de Gouden Eeuw, slavernij, Jodenvervolging, koloniaal verleden, Srebrenica, Hawija, Afghanistan; en we vergeten vast nog wat vermeende zwarte bladzijden. Wat zoiets doet met de cohesie in de samenleving laat zich raden: de suggestie wordt gewekt dat ons land op leugens en misdaden is gegrondvest en er worden groepen tot ‘slachtoffers’ gebombardeerd en daarmee ook anderen tot ‘daders’. Dat leidt vervolgens weer tot schuldbesef en nog verder tot claims. Zij die het hoofd in de schoot leggen en zich uiten in excuses zijn de flagellanten van deze tijd. Blijkbaar is de behoefte zichzelf te pijnigen voor misstanden waaraan men feitelijk geen schuld heeft toch iets van alle tijden?

Taboes

Het arbitraire karakter van deze kwesties is ook opvallend. Bepaalde taboes blijven overeind staan en kunnen niet aan de kaak worden gesteld, terwijl ‘modieuze’ thema’s met veel enthousiasme worden opgepakt. De huidige Oekraïne-kwestie biedt ons een voorbeeld. In de NRC van 15 maart jl. wordt de vraag gesteld waarom Nederlanders liever Oekraïense vluchtelingen opnemen dan Syrische. Het antwoord ligt natuurlijk voor de hand: ze lijken meer op ons en dat schept een band, of we het nu leuk of politiek correct vinden of niet. Eerder werd in de media met lichte bewondering de ‘ruimhartige’ opstelling van Israël aangehaald waarmee Joodse Oekraïners en Russen een toevlucht kunnen vinden in Israël. Let wel, Joodse, dus geen andere. Nergens is in diezelfde media de vraag gesteld wat er zou gebeuren als wij alleen maar christelijke Oekraïners zouden opnemen. Dat kan niet natuurlijk, dat is discriminatie! Juist, men is door taboes uit het verleden (‘schuldbesef’ vanwege de holocaust) zo geconditioneerd dat niemand iets over racistisch gedrag van Israël durft te zeggen.

En zo dreigt het ook met ons koloniale verleden te gaan. We worden geïmpregneerd met oordelen over het verleden, die uit de context zijn gehaald en door herhaling feiten dreigen te worden. En de taboes zijn ook bij dat thema volop aanwezig, zoals bersiap. Duiken we in de geschiedenis en gebruiken we de bronnen uit de tijd zelf, dan zou een ander oordeel mogelijk of zelfs noodzakelijk zijn. Zoals een grondlegger van de geschiedwetenschap Leopold von Ranke stelde: ‘Wie es eigentlich gewesen (ist)’. Hij waarschuwde tweehonderd jaar geleden al voor het gevaar van te gemakkelijk conclusies trekken en eenzijdig onderzoek zonder alle mogelijke bronnen (context) te bestuderen. Het blijkt nog steeds zeer actueel.

Natuurlijk is het gebruik van geschiedenis omwille van het verheerlijken van het eigen land door de eeuwen heen een veel gebruikte praktijk. Ook zoiets kan leiden tot een vertekend beeld. Maar het lijkt erop dat onze geschiedenis nu wordt gebruikt om het gevoel voor nationale eigenwaarde juist systematisch onderuit te halen. En wat gaat dat opleveren? Wie is nog bereid om voor zo’n land vol afkeer van zijn grondleggers iets extra’s te doen?

De geschiedenis wordt gebruikt om onze nationale eigenwaarde onderuit te halen

Context

En hoe zit het dan met die feiten door de eeuwen heen? De Jan Pieterszoon Coen, die van de 17e tot de 19e eeuw een held was, staat inmiddels te boek als een schurk. Van Heutsz, de generaal die eerst Atjeh en later Nederlands- Indië ‘pacificeerde’ en tot één geheel smeedde, was een held in zijn tijd, terwijl toen toch al behoorlijk genuanceerd over de behandeling van koloniën werd gedacht (de zogenoemde ‘ethische politiek’). Inmiddels is zijn monument evenals zijn heldenstatus uit het zicht verwijderd en leeft hij alleen voort in het regiment met zijn naam – op zichzelf een wonder dat daar nog niets aan is gedaan. Hadden tijdgenoten van Van Heutsz en onze voorouders dan ongelijk dat dit grote mannen waren? Nee, in hun referentiekader niet en dat is nu juist de crux: context, context en nog eens context.

De rol van publicaties moet niet onderschat worden. In het laatste kwart van de 19e eeuw en daarna wordt ons beeld van het Nederlandse koloniale bewind overheerst door het beeld dat de schrijver Douwes Dekker (Multatuli) met zijn Max Havelaar heeft gecreëerd. Hij had een voor die tijd blijkbaar aansprekende schrijfstijl en ook al wordt het er met de waarheid dan niet zo nauw genomen, toch bepaalt hij het beeld dat is blijven hangen. Maar wie een tijdgenoot, die wel op zoek naar de feiten ging, aan het woord laat, krijgt ongetwijfeld een andere indruk. In 1861 was Alfred Russell Wallace op expeditie in Maleisië en Nederlands-Indië en deed vooral onderzoek naar flora, fauna en de beïnvloeding van de geografie; kortom hij zat op hetzelfde spoor als Darwin en kwam ook tot soortgelijke conclusies. Eerder zelfs dan Darwin, maar omdat Darwin eerder publiceerde werd hij beroemd en kwam Wallace minder bekendheid toe. Dat verklaart mogelijk ook dat zijn zienswijzen weinig bekendheid genoten, terwijl ze een welkome nuancering zouden zijn geweest op de Max Havelaar. Voor wie dit als een schok komt, wordt aangeraden om ook eens wat meer te lezen over de latere gedachtespinsels van Multatuli en zijn persoonlijk leven. Grote kans dat hij zo in een ander daglicht komt te staan en zeker niet als progressieve wereldverbeteraar.

Borstbeeld van lgen Johannes Benedictus van Heutsz op het landgoed Bronbeek (foto: Ministerie van Defensie)

Standbeeld van Eduard Douwes Dekker te Amsterdam (foto: Wikimedia Commons)

Er is al eens eerder in een boekbeschrijving in Carré gewag gemaakt van Wallace, maar voor wie het nog eens wil nalezen: ‘Het Maleise Eilanden Rijk’, van Alfred Russel Wallace, oorspronkelijk gepubliceerd in 1867. Wallace was nog stevig behept met Westers superioriteitsgevoel, sprak van ‘superieure rassen’ en had nog wel wat blinde vlekken, maar veel van zijn kritische analyses zijn zeer geloofwaardig, met name omdat hij veel in contact stond met ‘de gewone bevolking’ die hem door de enorme Indonesische archipel vervoerde, huisvestte, begeleidde en informeerde.

Maar dan, zijn oordeel over de Max Havelaar: ‘Tot mijn stomme verbazing bleek het een heel saai en langdradig verhaal te zijn, vol uitweidingen zonder kop of staart, en dat allemaal om aan te tonen dat de Nederlandse residenten (…) afpersingspraktijken van de inlandse prinsen door de vingers zien, dat inlanders in sommige districten onbetaald moeten werken, en dat hun bezittingen worden afgepakt zonder dat ze schadevergoeding krijgen. Elke bewering in die geest is breed gespatieerd, cursief en in hoofdletters gezet. Maar omdat alle namen fictief zijn en er ook geen data, cijfers of bijzonderheden worden verstrekt, kan men niets natrekken en er geen uitspraken over doen. (…) De bevolking werd nog maar zo kortgeleden door inheemse prinsen bestuurd, dat het verre van eenvoudig is om de buitensporige eerbied die ze voor hun meesters van weleer koesteren in één klap te vernietigen, of om een einde te maken aan de loodzware belastingen die laatstgenoemden plachtten op te leggen. Er bestaat echter één prachtige toetssteen van de voorspoed en zelfs de mate van geluk van een gemeenschap, en die kunnen we hier hanteren: de snelheid waarmee de bevolking groeit’.

Alfred Russell Wallace, 1823-1913

In de verhandeling die volgt toont Wallace aan dat de bevolking van Java in de periode van vermeende uitbuiting die Multatuli beschrijft geëxplodeerd is. En Wallace concludeert dan: ‘Indien deze reusachtige bevolking over het algemeen genomen tevreden en gelukkig is, en daarvan ben ik heilig overtuigd, dan mag het Nederlandse gouvernement zich wel grondig bezinnen alvorens plotseling een systeem te veranderen dat tot zulke grote resultaten heeft geleid’. Wallace geeft aan dat het Nederlandse koloniale bewind in feite een zegen was, vooral vergeleken bij het despotische en feodale bewind van de lokale vorsten die eerder de dienst uitmaakten. Ook dat is een element dat in de geschiedschrijving geheel wordt genegeerd: de gewelddadigheid van het Nederlands kolonialisme valt in het niet bij de gewelddadigheid van - en uitbuiting door - de lokale vorsten die voor de vestiging van het Nederlands gezag elkaar en hun bevolking te lijf gingen. Geen wonder dat er voor 1800 nauwelijks sprake was van bevolkingsgroei.

Maar deze kijk op ‘onze’ geschiedenis is voor het algemene beeld verloren gegaan, ofschoon het een essentiële nuancering is. Op andere thema’s zien we soortgelijke ontwikkelingen. De slavernij bijvoorbeeld. Door tal van vertekeningen is het beeld gaan ontstaan dat slavernij iets was waar vrijwel exclusief zwarte Afrikanen het slachtoffer van werden. Maar dat slavernij in feite de algemene praktijk (‘normaal’) is geweest van de oudheid tot ver in de 19e eeuw (en in sommige uithoeken tot op heden) doet al vermoeden dat niet racisme de wortel is, maar de destijds gevestigde notie dat niet ieder mens ‘vrij’ is en het eigendom kan zijn van een ander. Dat overkwam vrijwel iedere bevolkingsgroep op aarde en ook blanke slaven kwamen tot in de 19e eeuw nog in groten getale voor. Maar de raciale aberraties van het fascisme en antisemitisme, die niet alleen in nazi-Duitsland hoogtij vierden, maar ook in de Verenigde Staten (VS) (rassenscheiding in de zuidelijke staten tot 1968!) en Zuid-Afrika (apartheid), hebben de indruk gewekt dat slavernij altijd met ras te maken had. Terwijl men ook als blanke in de VS een soort slaaf kon zijn, maar dat heette dan indentured servant, in feite iemand die vrijwel ‘eigendom’ was van zijn heer, een horige dus. In theorie om schulden af te lossen, maar in de praktijk vaak levenslang verbonden aan de eigenaar van het contract. De afstammelingen van deze bevolkingsgroep staan in het zuiden van de VS te boek als white trash, een niet te benijden kaste waar men zich even moeilijk aan kon/kan ontstijgen als aan het stigma van ex-slaaf. En in Suriname kwamen soms vrije zwarte/gekleurde slavenhouders voor, een onwelkom en daarom ongekend verleden. Ook hier is de nuance verbleekt en is alleen het beeld van slavernij als vooral een raciale kwestie blijven hangen.

Een andere kijk op de geschiedenis

Wat concludeert onze regering?

Dit VB wil aanzetten tot een kritische beschouwing (door publiek, de wetenschap en vooral de regering) van de beschuldigingen die over ons koloniale verleden in Indonesië en in het bijzonder over de rol van de krijgsmacht daarbij worden uitgestort. Wie het tamelijk recente werk (2020) van Martin Bossenbroek, De Wraak van Diponegoro - Begin en Einde van Nederlands-Indië leest kan volgens de redactie niet makkelijk tot hetzelfde oordeel komen als de onderhavige onderzoeksinstituten. Dit werk brengt veel meer nuance aan en redeneert vanuit de hoofdrolspelers van toen. Dat levert een beeld op waarin men zich veel beter kan inleven in wat die mensen bezielde en waarom ze zo handelden. Het is ontbloot van vooringenomenheid en ontrafelt de posities van beide kampen. Zou premier Rutte dat boek gelezen hebben, of daarover geïnformeerd zijn door onafhankelijke deskundigen? Het antwoord laat zich raden; onze regering laat zich helaas meeslepen in de optocht van flagellanten die ons met een collectief schuldgevoel willen opzadelen. En zo komen we nogmaals terug op de vraag van het waarom. Wat is hiermee te winnen als maatschappij, als natie? Als het geen werkelijke waarheidsvinding blijkt te zijn maar verdraaiing van de feiten, wat is dan het resultaat na enkele decennia van zelfkastijding met zogenaamde heikele kwesties? En nog belangrijker, wat is het doel? Als hier sprake is van regeringsbeleid, dan mag hiernaar gevraagd worden. Als de waarheid niet het doel is maar wat anders, dan is het zaak dat de regering hier openlijk voor uitkomt. De redactie is benieuwd naar de regeringsverklaring die is aangekondigd nadat het onderzoek volledig is afgerond en de volledige reeks publicaties is verschenen. Het premature excuus van premier Rutte doet echter vermoeden dat het eindoordeel in feite al is bepaald.

Beschuldigde krijgsmacht

Wij trekken het ons aan dat vrijwel iedere militaire inzet inmiddels lijkt uit te monden in dergelijke onderzoeken die vrijwel steevast beschuldigingen richting de krijgsmacht opleveren. Het is moeilijk voor te stellen dat zowel beslissers als uitvoerders consequent de verkeerde en onethische beslissingen zouden nemen en dat ‘wetenschappelijk onderzoek’ telkens moet uitwijzen dat ‘we’ (militairen, regeringen, ons voorgeslacht) schurken of sukkels zijn. Dit, terwijl de krijgsmacht onder moeilijke omstandigheden en als uitvloeisel van politieke beslissingen onder het toeziend oog van de wereld (volk, media en een batterij juristen) haar werk moet doen met de middelen en de kennis die op dat moment voorhanden zijn.

De notie dat de krijgsmacht moet opereren onder abnormale omstandigheden en uiteindelijk handelingen moet verrichten die, na ruim 75 jaar vrede in ons eigen land, voor de meeste burgers onvoorstelbaar zijn geworden, heeft erin geresulteerd dat men bij een confrontatie met de realiteit iedere keer in een vreemde reflex schiet: het bijna systematisch veroordelen van alles wat via democratische besluitvorming was begonnen, maar waarvoor ‘Nederland’ zich achteraf schijnt te (moeten) schamen. Na militair optreden voor onze troepen geen parade meer, maar afgesloten van de buitenwereld een lintje in een sporthal. En dan wat later (soms een paar maanden, soms een jaar of wat, soms decennia) artikelen in de krant en gesubsidieerde publicaties die de inzet in een ander daglicht plaatsen of zelfs door de modder trekken en die militairen doen twijfelen of ze die medailles nog publiekelijk gaan dragen.

Maar het is wellicht nog niet te laat. Wij richten ons dan ook nadrukkelijk tot alle serieuze media en onze volksvertegenwoordigers en dringen erop aan dat, alvorens de regering het oordeel van de onderzoeksinstituten accepteert, grondig wordt gekeken naar de manier waarop het onderzoek is uitgevoerd. Of er afdoende rekening is gehouden met de omstandigheden waarin het Nederlands handelen vorm kreeg. Niet naar de maatstaven van nu, maar vanuit de context ten tijde van het nemen van de beslissingen. Zo moet worden bezien hoe het Indonesisch nationalisme vorm kreeg in het heulen met de Japanse bezetter. Hoe het volledig uit de bocht vloog in de vorm van de bersiap en zo het legitieme Nederlands gezag dwong tot actie. Eerst in de vorm van reguliere militaire confrontaties, maar na de keuze van de Indonesische ‘regering’ om over te gaan tot een guerrilla, ook de bevolking rechtstreeks dwong tot keuzes en direct betrok bij de krijgshandelingen. En dan hoort er tot slot een bezinning bij op de aard van de guerrilla met de tactiek van de verschroeide aarde en de reactie daarop van Nederlandse zijde. Dat is geen jamboree van padvinders, maar een (extreem) gewelddadige explosie waarin iedere deelnemer – vriend en vijand – niet alleen vecht voor politieke en militaire doelen, maar tevens en vooral voor behoud van het vege lijf. Wat in zulke omstandigheden een exces is moet niet te gemakkelijk worden bepaald en al zeker niet alleen vanuit ons comfortabele en vreedzame bestaan, vele jaren nadien.

Ten slotte

Is het de moeite waard om ons druk te maken over deze zaken die (ver) in het verleden liggen? Ja, want als de regering bereid is om deze geschiedvervalsing of misbruik van het verleden te accepteren, wat is dan de moral high ground over de wijze waarop Poetin of Trump alternative truths over ons uitstorten? Is de regering (en de bredere politiek en de media) dan niet schuldig aan hetzelfde euvel? Het bijzondere is dat Poetin en Trump zich doorgaans richten op ‘de anderen’, ter ophemeling van de eigen standpunten, maar de Nederlandse regering lijkt het tegenovergestelde te doen. Het blijft raadselachtig welk hoger doel daar nu achter zit …. Wie het weet mag het zeggen.

Redactie