Martijn Kitzen is Hoogleraar aan de Nederlandse Defensie Academie en voormalig officier

OPINIE - BINNENLAND

Militair (On)vermogen

MARTIJN KITZEN

Een paar maanden geleden vroeg ik me hier nog af hoe we aan de gemiddelde Nederlander duidelijk kunnen maken dat internationale veiligheid geen vanzelfsprekendheid is. Inmiddels zijn de COVID-experts vervangen door defensie-experts en bestaat er geen enkele twijfel meer over de noodzaak onze krijgsmacht te versterken. Maar over de manier waarop we dat moeten gaan doen, lopen de meningen uiteen. Wat mij opvalt is dat de verschillende opvattingen zich vooral richten op hardware. Daarbij worden op basis van observaties van de oorlog in Oekraïne soms vergaande conclusies getrokken. De (sociale) media staan vol met berichten over bijvoorbeeld de kwetsbaarheid – en dus de onbruikbaarheid – van tanks en de kracht van onbemande vliegtuigen. Dat deze claims berusten op onvolledige of niet altijd even goed geïnformeerde waarnemingen lijkt te worden vergeten. Persoonlijk denk ik dat het nog te vroeg is voor stellige constateringen op het gebied van militair optreden. Daarvoor zullen we de acties van de strijdende partijen eerst grondig in kaart moeten brengen en vervolgens uitvoerig analyseren. Die luxe hebben we echter niet als het aankomt op het moderniseren en versterken van ons militair apparaat. Dat moet nu beginnen.

Het gaat erom dat de totale capaciteit van de Nederlandse krijgsmacht voldoende is om in de huidige en toekomstige internationale veiligheidsomgeving de grondwettelijk opgedragen hoofdtaken te vervullen. De Nederlandse Defensie Doctrine (NDD) spreekt hier van ‘militair vermogen’, een begrip dat een goed ankerpunt vormt om verder na te denken over het versterkingsproces. De vraag is dus hoe we ervoor zorgen dat onze militaire capaciteit op peil raakt om nu en in de toekomst ons eigen en bondgenootschappelijk grondgebied te verdedigen, de internationale rechtsorde en stabiliteit te beschermen en bijstand te leveren bij rampen en crises. Om daar iets zinnigs over te kunnen zeggen zullen we eerst moeten begrijpen wat militair vermogen precies is. Dat begint met de onderkenning dat gevechtskracht meer is dan alleen middelen. Effectieve militaire operaties zijn immers een samenhangend geheel van verschillende functionaliteiten en componenten. Zonder gemotiveerd, goed opgeleid personeel en een doordacht concept is zelfs het meest geavanceerde materieel nutteloos – wat dat betreft verwacht ik overigens wel dat lessen kunnen worden getrokken uit het Russische optreden in Oekraïne. Met andere woorden, militair vermogen draait om de interactie tussen de mentale, fysieke en conceptuele component. Het verbeteren van de krijgsmacht vereist dan ook een gebalanceerde versterking van alle drie deze componenten.

Terug naar de discussie over de versterking van onze krijgsmacht. Sinds kort zien we gelukkig wat meer aandacht voor de mentale component[1], maar toch overheerst vooral de focus op materieel. Wat moet de krijgsmacht aanschaffen of moderniseren? Op zich niet vreemd, want voertuigen, vliegtuigen en schepen zijn voor het grote publiek vaak beeldbepalend als het gaat om militaire macht. Ik mis echter ook in professionele kringen het debat over de grondslag van de keuzes die daarbij gemaakt moeten worden. Wat is nu precies de conceptuele basis waarop we de versterking van onze Nederlandse krijgsmacht baseren? Informatiegestuurd optreden (IGO) lijkt een soort van panacee, maar in de praktijk fungeert het vooral als een kapstok waar ieder krijgsmachtdeel naar eigen inzicht gebruik van maakt. Het doet mij zelfs een beetje denken aan de reacties van de krijgsmachtsdelen op het einde van de Koude Oorlog toen nieuwe concepten werden gebruikt om eigen institutionele belangen veilig te stellen. Kortom, het joint denken over de broodnodige vernieuwing van de conceptuele component blijft achterwege. Op dit gebied lijkt er vooralsnog vooral sprake te zijn van militair onvermogen.

In een toespraak voor de stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV) herinnerde Gijs Tuinman mij aan de woorden van de voormalige Amerikaanse vlieger en strategische denker John Boyd: ‘People, ideas and machines, in that order!’. Als we dat projecteren op de situatie in Nederland zien we dat we niet alleen de verkeerde volgorde hanteren, maar ook dat dat de conceptuele brug (ideas) tussen de mentale (people) en fysieke (machines) component bijzonder zwak is. Alvorens we verder gaan met het maken van materiële wensenlijstjes lijkt het me dan ook essentieel eerst te beginnen met het ontwikkelen van joint gedachtegoed over de (toekomstige) inzet van de krijgsmacht. Zo’n impuls aan dit conceptuele denken is noodzakelijk voor het creëren van de eenheid van opvatting die nodig is voor een optimale versterking en modernisering van de krijgsmacht. Dat is veruit de beste grondslag om te kunnen besluiten welke middelen nodig zijn en welk krijgsmachtsdeel wat krijgt. Niet toevallig is het bewerkstelligen van eenheid van opvatting een van de hoofddoelen van de NDD. Dit document vormt dan ook een meer dan uitstekende basis voor een professionele discussie over de invulling van de mentale, fysieke en conceptuele component. Meepraten over militair vermogen begint wat mij betreft met (her)lezen van onze gezamenlijke doctrine.

Eindnoot

  1. NRC, 14 maart 2022, ‘Soldaat worden? Bij de McDonalds verdien je beter’.