BOEKBESPREKING

Zoeken, aangrijpen en vernietigen

Het Nederlandse militaire optreden in Indonesië 1945 – 1949

DR. JAAP ANTEN

BOEKINFORMATIE

Auteur: Christiaan Harinck Boekspecificaties: Paperback, 384 pagina’s Uitgeverij: Prometheus ISBN: 9789044650471 Prijs: € 27,50

De auteur, Christiaan Harinck, deed zijn promotieonderzoek naar geweld tijdens de dekolonisatie in 1945 – 1949 in Indonesië. Volgens de officiële cijfers kwamen hier 4.751 Nederlandse militairen om het leven, tegen tenminste 97.421 tegenstanders. Een enorm verschil. Kan hier sprake zijn geweest van ernstig Nederlands structureel geweld? Ja, volgens Harinck. Hij aarzelt niet dit ‘structureel’ te noemen, omdat hij zich op het regulier tactisch militair optreden richt in plaats van op excessen.

Het verschil in verliezen berustte deels op het compenseren van Nederlands tactisch onvermogen door geweld. Hoe dit onvermogen te verklaren? Daarvoor spitst zijn onderzoek zich toe op de vraag hoe de Nederlandse strijdmacht het eigen tactisch optreden begreep en vormgaf door middel van doctrines. Dit optreden berustte te veel op het vooroorlogse lokale conflict, oordeelt hij, te weinig op een alomvattend modern, waarin bovendien beide partijen mitrailleurs en mortieren bezaten, en veel te weinig op het ontzien van de bevolking.

Ontsporing van het geweld Natuurlijk is zo’n oordeel niet heel verrassend voor wie bekend is met het baanbrekende Ontsporing van geweld uit 1970 van, de vooraanstaande socioloog en toenmalige hoogleraar aan de KMA, J.A.A. van Doorn met W.J. Hendrix[1]. Hun boek is goeddeels gebaseerd op materiaal dat zij al bijeenbrachten toen zij zelf deelnamen aan deze dekolonisatieoorlog. Zij tonen aan hoe deze oorlog tot geweld leidde, maar vanuit sociologisch perspectief. In wezen kan veel later onderzoek worden gezien als een uitwerking hiervan, maar nu met historische bewijsvoering en meer aandacht voor persoonlijke beslissingen, in het bijzonder van generaal Spoor. Maar Harinck richt zich uitdrukkelijk op de krijgsmacht als instituut. Met name de organisatiecultuur ervan en de samenhang hiermee met het tactisch optreden.

Voor de organisatiecultuur baseert hij zich met name op voormalig hoogleraar militaire geschiedenis Petra Groen en Van Doorn & Hendrix. Zoals gezegd was het conceptuele uitgangspunt volgens al deze onderzoekers dat van het vooroorlogse lokale conflict. Opgerekt naar het conflict van 1945-1950, waarin de hele kolonie in brand stond, leidde dit tot het volgende. De cultuur was ‘vijandgericht’ in plaats van bevolkingsgericht, waarbij de militaire top primair in een militaire oplossing geloofde. Die oplossing hoopte men te verwezenlijken door offensief tactisch optreden: zoeken, aangrijpen en vernietigen! De absolute prioriteit lag bij militair-tactische overwegingen, in het bijzonder snelheid en effectiviteit.

Voorschriften en bevolking Met de bevolking, om wie het ging, werd nauwelijks rekening gehouden. Harinck toont dit aan door een aantal tactische voorschriften op een rij te zetten. Te beginnen met het bekende Voorschrift voor de uitoefening van de Politiek-politioneele Taak van het Leger (VPTL). Dit had naar mijn mening oog voor de civiele bevolking, sterker nog, het bevatte zelfs een lijst van beschermde diersoorten[2], maar slechts binnen een typisch vooroorlogs kader van een lokaal conflict met slecht bewapende tegenstanders. De krijgsmacht besefte wel dat het VTPL gemoderniseerd moest worden. Het gevolg was een rij tactische instructies, speciaal in 1946. Maar vooral doordat men vastzat aan vooroorlogse concepten waren deze weinig vernieuwend. Militaire effectiviteit stond nu voorop, analyseert Harinck, blijkbaar doordat het conflict allesbehalve lokaal was. De aandacht voor de bevolking beperkte zich tot aparte paragrafen die niet geïntegreerd waren met tactische effectiviteit. Tactisch kwam men onvoldoende los van dit oude basisvoorschrift. Zo moesten de troepen veel te dicht op elkaar patrouilleren – alsof men een klewangaanval kon verwachten – wat zeer riskant bleek tegen mitrailleurs en mortieren.

Het lag niet alleen aan de voorschriften, ook aan de opleidingen in Nederland. Deze waren onderbemand, de instructie was veel te kort en bovenal domineerden vooroorlogse opvattingen. Bijvoorbeeld de IGO, wat destijds Indische Gevechts Instructie betekende en die tot en met 1947 omschreven kan worden als niet-Informatie Gestuurd Optreden. Daar en elders bleven de uit het KNIL afkomstige instructeurs, vaak zonder moderne gevechtservaring, zich verzetten tegen het heden. Foto’s met in de rechterhand een getrokken klewang en in de linker een pistoolmitrailleur waren niet ironisch bedoeld.

Mosterd na de maaltijd Het eerste goede voorschrift, waarin de bevolking meer centraal stond, de Gevechtshandleiding Indonesië Anno 1949, verscheen op 14 augustus van dat jaar als mosterd na de maaltijd. Er was net een wapenstilstand bereikt. De (vaak ook onderling) strijdende Indonesische partijen hadden het breder aangepakt. Om de bevolking aan zich te binden – noodzakelijk in een guerrilla-oorlog – hanteerden zij alles tussen het vinden van welgezinden en extreme intimidatie. Hierbij behoorde bijvoorbeeld het vermoorden van vele aan Nederland loyale functionarissen. Dit was een reden, boven op de tekortschietende Nederlandse aanpak, dat de vervanging van militaire aanwezigheid door de beoogde civiele, maar beperkt slaagde.

Harinck wijst erop dat de krijgsmacht als lerende organisatie nog geen gebruik kon maken van het concept counterinsurgency (COIN). Een guerrilla valt, alleen al door het politieke aspect, waarbij de bevolking voorop staat, op primair militaire wijze niet te winnen. Dit concept, en vooral de westerse uitwerking ervan, stamt uit een latere tijd.

Regulier tactisch optreden Harinck geeft voorbeelden van hard regulier tactisch optreden. Kampongs werden met mitrailleurs en mortieren bestookt zonder dat duidelijk was of de vijand daar zat. Zoals gebruikelijk in een regulier gevecht werden artillerie, vliegtuigen en pantserwagens ingezet als steun aan de infanterie. Het criterium lijkt altijd ‘militaire noodzaak’ te zijn geweest. Dat wil zeggen, de infanterie zo min mogelijk risico’s laten lopen, vaak omdat er te veel gevraagd werd van te kleine aantallen. Zware wapens werden blijkbaar ook zonder noodzaak gebruikt omdat ze er nu eenmaal waren. Commandanten van de artillerie zagen hun inzet soms als nutteloos, zo niet averechts. Zeker is dat artillerievuur op kampongs veel burgerdoden moet hebben veroorzaakt, maar cijfers hierover zijn niet te geven.

Postuum commentaar Terug naar de infanterie; op bladzijde 94 wordt een aanval tegen een guerrillagroep in 1946 op Bali geciteerd: ‘Wij openden ogenblikkelijk het vuur en brulden dat de werkers op de sawa plat op de grond moesten liggen’. Een tiener kijkt niet begrijpend om zich heen en wordt in zijn buik geraakt, wat vaak dodelijk is. Hij bleek doofstom te zijn. Harincks verwijt luidt dat het bestoken van de vijand kennelijk boven de veiligheid van de landbouwers ging: ‘Op de keuze ”ogenblikkelijk” het vuur te openen gaat hij niet in’.

Die ‘hij’, dat is wijlen mijn vader John, die overigens mitrailleurschutter was en in de index wordt verward met zijn drie pagina’s eerder ten tonele gevoerde neef Jan Anten. Deze actie en het citaat komen uit John’s oorlogs-herinneringen die hij met mij heeft opgeschreven[3]. Ik ken mijn vader daardoor goed genoeg om hem postuum op dit verwijt te laten ingaan. Mijn vader had betwijfeld of ze vaak ‘de keuze’ hadden. Er speelde naast militaire effectiviteit nog een vorm van militaire groepscultuur mee, om risico’s bij de bevolking te leggen, die in Harincks boek ontbreekt. De wil tot overleven. Zijn groep had de Birmaspoorweg overleefd en wilde dat collectief en individueel zo houden. In een rustige bui, zonder associaties met oorlogsmisdaden, waarvan Harinck zich verre houdt, zou hij hebben kunnen zeggen dat dit boek zijn eigen gewelddadige ervaringen goeddeels bevestigt. Een groot deel van die genoemde 97.000 gedode strijders zouden volgens Harinck wel eens non-combattanten kunnen zijn geweest. Ook de veel kleinere verhoudingen tussen gedode eigen en vijandelijke combattanten uit de Britse en Franse dekolonisatiestrijd geven hier aanleiding toe.

Maar ook een oorlog volgens meer humane regels bleef voor hem wat het was. Dood oogsten, zoals die keer dat ze met houten speertjes op zijn brengun afstormden. En op een gezellig terrasje in Berlijn verscheen een halve eeuw later vanuit het niets het verbaasde gezicht van die doofstomme jongen.

John Anten, vader van de recensent (foto via auteur)

Tot slot Harinck maakt duidelijk dat het tactisch optreden, anders dan destijds werd voorgesteld, vaak naar reguliere oorlogvoering neigde. Daarover mijnerzijds dit. Het reguliere referentiekader daarvan was de Tweede Wereldoorlog (WO II), waarin bijvoorbeeld de Russische generaal Zjoekov aandrong in elke kamer eerst een handgranaat te gooien, omdat hij anders geen soldaten meer zou overhouden in stadsgevechten. Tegenwoordig wordt zo’n reguliere oorlog vol civiele verwoesting en leed steeds meer als een soort oorlogsmisdadigheid gezien.

Maar weerspiegelt het huidige juridisch kader voor oorlogsmisdaden met allerlei verboden geweld en wapentuig geen wars of choice en precisiewapens? Wat blijft ervan overeind als je, zoals in WO II, niet mag verliezen? Dan valt een omgekeerde ontwikkeling te voorzien waarbij de ‘militaire noodzaak’ centraal staat – inclusief ‘verboden’ wapens en optreden waarbij het vernietigen van de vijand boven alles gaat.

Deze relativering mag niet worden opgevat als goedpraten wat er in Oekraïne wordt aangericht of het afstand nemen van het onderzoek naar Nederlands geweld. Voor een lerende organisatie vormt deze studie een krachtige waarschuwing voor het kwalijk effect van kreupele doctrines.

Eindnoten

  1. J.A.A. van Doorn en W.J. Hendrix, Ontsporing van geweld. Het Nederlands-Indonesisch conflict, 1970 (1e druk).
  2. Voorschrift voor de uitoefening van de Politiek-politioneele Taak van het Leger (VPTL), herdruk 1937, Bijlage III, p. 149. Https://www.delpher.nl/nl/boeken/view?coll=boeken&identifier=mmkb06:000005079:00037.
  3. John Anten met medewerking van Jaap Anten, 'BIRMA EN BALI. Krijg en krijgsgevangenschap 1942 - 1947' (Ongepubliceerd, 2000, aangevuld tot 2021).