Pensioenen

Waarom de Vakcentrale voor Professionals niet op de foto staat

door: Martin Weusthuis

Op 30 maart 2020 werd de nieuwe Pensioenwet ten doop gehouden door de minister van Pensioenen en Armoedebeleid. Zij ging voor de gelegenheid op de foto en werd daarbij vergezeld door de voorzitter van de grootste werkgeversorganisatie VNO|NCW en door de voorzitter van de grootste werknemersorganisatie, de FNV.

Enkele Kamerleden waren kritisch op de aanwezigheid van deze kopstukken van sociale partners. De een vroeg zich af wie hier de wetgever is en de ander wie er overblijft om kritisch en onafhankelijk de wet te gaan toetsen. Dat is juist de reden dat de voorzitter van de Vakcentrale voor Professionals (VCP) waartoe de GOV|MHB behoort, niet op de foto staat. Onderstaand leest u meer over de redenen.

Risicoverschuiving en compensatie

De VCP en ook de GOV|MHB, hebben steeds hun reservaties gehad bij de vormgeving van het nieuwe pensioenstelsel. Een voornaam struikelblok is de overgang van de belofte van de opbouw van een pensioen in het huidige systeem, naar de belofte van een te betalen pensioenpremie in het nieuwe systeem. Ondanks langdurige en zware tegenstand van de VCP is het niet gelukt deze majeure verschuiving tegen te houden. De VCP kwam in haar standpunt alleen te staan en werd om die reden zelfs een tijdje op het strafbankje geplaatst, d.w.z. uitgesloten van de onderhandelingen. De ommezwaai moest en zou worden doorgevoerd. Bovendien wordt het pensioen in het nieuwe stelsel variabel, d.w.z. afhankelijk van de financiële markten waardoor het pensioen ook kan dalen. Het gevolg van de beloftewijziging is de verschuiving van het risico van voldoende pensioenopbouw van werkgever en pensioenfonds naar de werknemer/deelnemer.

De werkgever kan rustig gaan slapen, want zijn aansprakelijkheid gaat niet meer verder dan het betalen van een bepaalde premie. De pensioenfondsbestuurder gaat ook rustiger slapen want hij is met zijn beleggingen niet meer verantwoordelijk voor het behalen van een bepaalde pensioenbelofte en korten is een automatisch ingebouwd onderdeel geworden van het nieuwe stelsel. De deelnemer en de vakbonden daarentegen staan straks voor de taak om met een werkgever die het loon en de premie graag laag houdt en in afhankelijkheid van de financiële markten, voldoende kapitaal bij elkaar te vergaren voor een goed pensioen. Dat geldt voor alle inkomens van laag tot hoog.

De laatste jaren hebben al veel organisaties in de marktsectoren, gedwongen door de lage rekenrente hun pensioenbelofteregeling omgebouwd naar een premiebelofteregeling. In zo’n situatie waar het risico verschuift naar de werknemer is het usance die verschuiving gepaard te laten gaan met de betaling van een compensatie door de werkgever, omdat hij van een toekomstige last af is en om de overgang wat soepeler te laten verlopen door de werknemer tegemoet te komen. Die bruidsschat kan verschillende vormen aannemen; bijv. een bedrag ineens dat in het pensioenfonds wordt gestort om de dekkingsgraad op te tillen, maar ook bijv. een vaste hogere werkgeversbijdrage aan de premie voor de komende jaren. Compensatie kan ook in hedendaags loon.

In de nieuwe Pensioenwet vind je weinig terug over deze aardverschuiving in risicohouding in de wereld van de pensioenfondsen, en al helemaal niets over een eventuele compensatie daarvoor. Aan die wetgeving hebben we dus niets in de onderhandelingen. Wij zullen het een dek lager aan de cao-tafels moeten uitvechten als wij straks gaan onderhandelen over de hoogte van de premie met de werkgevers overheid in de Pensioenkamer over de burger pensioenregeling, en met de werkgever Defensie over de militaire pensioenregeling. Die gaan doen of hun neus bloedt en zij zullen niet beginnen over een bruidsschat.

Gelukkig zeggen het arbeidsrecht en de jurisprudentie in zo’n geval wel iets over schadevergoeding. De HR heeft als vaste jurisprudentie dat een versobering van arbeidsvoorwaarden (dus ook pensioenen), ook als die het gevolg is van aanpassing van (fiscale) wetgeving, geen rechtvaardiging vormt voor versobering van de pensioenregeling. En als het niet anders kan, dan komt er al gauw een compensatie in de een of andere vorm om de hoek kijken. Zo zijn ook de premiecompensatie- en de pensioencompensatieregeling voor de militair tot stand gekomen bij de overgang van eindloon naar middelloon.

Bij die overgang was het nog mogelijk om de schadevergoeding vast te stellen door de premies en de pensioenen in de eindlonen in de middelloonregeling met elkaar te vergelijken en het verschil als compensatie uit te betalen. In het nieuwe pensioenstelsel is dat moeilijker omdat het premieverschil wel te berekenen is, maar het pensioenverschil niet. In het nieuwe systeem staat het pensioen naar de toekomst toe nl. niet meer vast, maar is variabel en afhankelijk van de ingelegde premie en toekomstige marktrendementen. Hoe gaan we nu de (toekomstige) pensioenschade en de bruidsschat berekenen? Ik ga ervan uit dat de werkgever dat ook niet zal weten.

Geen wettelijke verplichtstelling compensatieregeling

Een andere reden dat er geen VCP-vertegenwoordiging op de foto staat, is het feit dat het niet is gelukt om een verplichtstelling voor een in de wet wel genoemde maar niet verplichte compensatieregeling op te nemen. Die compensatieregeling zou een schadevergoeding moeten opleveren voor alle deelnemers van alle inkomens van laag tot hoog, die in het nieuwe systeem minder pensioen gaan opbouwen dan in het huidige systeem, door het afschaffen van de zogenoemde doorsneesystematiek. Ook hier geldt natuurlijk de HR-jurisprudentie dat versobering van arbeidsvoorwaarden, ook door aanpassing van de wet, in beginsel leidt tot compensatie door de werkgever van in dit geval de pensioenschade. In afwezigheid van een wettelijke basis zullen we ook hier op de cao-tafels voor burger en militair een compensatieregeling moeten vormgeven en uitonderhandelen.

De compensatie wordt betaald bij het ‘invaren’ in het nieuwe systeem uit voldoende vermogen in het huidige systeem (voldoende hoge dekkingsgraad). De compensatie kan ook betaald worden uit een stukje doelpremie van maximaal 3%-punt bovenop de reguliere premie in de eerste 10 jaar van het nieuwe systeem. Dat maakt het bij gunstige financieel-economische omstandigheden goed mogelijk om die compensatie op tafel te krijgen. Gaat het niet zo goed; is er sprake van een lage dekkingsgraad bij het invaren, en/of van een reeds hoge premie voor de reguliere pensioenopbouw in het nieuwe systeem, dan wordt het ondanks de HR-jurisprudentie, moeilijk of onmogelijk om het compensatiegeld op de cao-tafels te krijgen. De grootste klappen zullen dan vallen in de leeftijden tussen de 40 en 60 jaar. Maximaal gaat het om 10% pensioenschade.

Hogere salarissen bouwen weer minder pensioen op

Door de overgang van eindloon naar middelloon hebben de hogere salarissen al behoorlijk pensioen ingeleverd. Dat gaat afhankelijk van de carrière al gauw om duizenden tot tienduizend euro’s per jaar. In het nieuwe premiesysteem gaat de afkalving verder. Ook dit heeft te maken met de verschuiving van de belofte van het opbouwen van een pensioen naar de belofte van het betalen van een premie. Uit eigen berekeningen blijkt dat de hogere burger salarissen en de officierscarrières, een hoger premiepercentage nodig hebben om dezelfde pensioenambitie te bereiken als de lagere salarissen. In het nieuwe systeem wordt gewerkt met een gelijk premiepercentage voor alle deelnemers.

Stel, in de onderhandelingen met defensie komen we uit op een ambitie voor een te bereiken pensioen van zeg 80% middelloon in 42 deelnemingsjaren. Vervolgens berekent het ABP de premie die nodig is om die ambitie te halen. Dan zal blijken dat de lagere burgerschalen, zeg tot schaal 10 en de manschappen en onderofficieren, voor hetzelfde pensioenresultaat een pakweg 2%-punt lager premiepercentage nodig hebben dan de hogere burgerschalen en officieren. Anders gezegd; als het voor alle deelnemers geldende premiepercentage uitkomt op een percentage dat voldoende is om 80% middelloon op te bouwen voor de lagere burgercarrières en onderofficierscarrières, dan zullen de te bereiken pensioenen voor de hogere burgerschalen en voor de officierscarrières lager uitvallen, ergens tussen de 70% en 75%.

Gepensioneerden

Voor onze gepensioneerde leden zit er ook weinig in het vat. Tot 2026 of 2027, in de ABP transitieperiode, blijft een eventuele indexatie afhankelijk van de risicovrije marktrente, waarbij de rendementen die pensioenuitvoerders, ook het ABP, behalen in de buurt van de 7% nog steeds buiten beeld blijven.

U weet dat de GOV|MHB al sinds 2010, bij het toenmalige reële pensioencontract, roept dat verdiscontering tegen de risicovrije marktrente over de lange termijn waarmee pensioenfondsen rekenen, financieel-economische onzin is, en dat voor die lange termijn een macrostabiele discontovoet waarin rekening wordt gehouden met de werkelijke rendementen van het ABP een volstrekte gerechtvaardigde rekenmethode is. Maar de toezichthouder en ook de politiek hebben zich tot nu toe Oost-Indisch doof getoond. De maatstaf is en blijft de risicovrije rekenrente. Enige hoop biedt de stijging van de marktrentes de laatste tijd, maar een eventuele indexatie is dan ook wel erg hard nodig om qua koopkracht nog een beetje in de pas te blijven met de reden van die verhoging, de enorme piekinflatie.

Vervolgens gaan we in 2026 of 2027 over naar het nieuwe systeem. Tot nu toe is de verwachting dat het invaren gaat gebeuren o.b.v. de zogenoemde ‘standaardmethode’, d.w.z. dat uw toekomstige individuele kapitaal wordt berekend o.b.v. een voor alle deelnemers zelfde rekenrente. Het is op dit moment onduidelijk hoe hoog die rekenrente en daarmee het individueel kapitaal, op het moment van invaren zal zijn. Het is ook onduidelijk hoe hoog de dekkingsgraad op dat moment zal zijn. Als de berekening van het individuele kapitaal plaatsvindt tegen een naar verwachting voorzichtige rekenrente o.b.v. het huidige niet geïndexeerde pensioen, dan zal het pensioen in het nieuwe stelsel ook vanaf het begin niet hoger uitvallen. Verhoging van dat pensioen wordt dan afhankelijk van de rendementstoedelingsregels in het nieuwe pensioencontract. Dat wil zeggen dat ieder jaar wordt bekeken hoeveel procent van het totaal behaalde (negatieve) fondsrendement terecht komt bij o.a. de gepensioneerden. Het kan ook anders uitpakken als de rekenrente stijgt en beleggingsrendementen de komende jaren zich goed blijven ontwikkelen, maar dat zullen we zien.

Geen fotomoment

De GOV|MHB ziet de nieuwe pensioenwetgeving niet als wenselijk. De ontwikkelingen op de internationale financiële markten, op de arbeidsmarkt en in de samenleving lijken er om te vragen en de overheid wil het doordrukken. Soms lijken maatschappelijke ontwikkelingen niet te stoppen. Niet dat we het toejuichen dat een eertijds sociaal db-contract, gebouwd op een gemeenschappelijk door sociale partners beleden solidaire lange termijnvisie, steeds verder evolueert naar een financieel dc-contract gestoeld op het korte termijn marktdenken van de toezichthouder. En we zijn ook zeker niet content met een systeem waarin risico’s verschuiven naar de deelnemer, terwijl de werkgever en pensioenuitvoerder beter in staat zullen zijn de premie te beïnvloeden. Kunt u zich de witte gezichten van Wouter Bos en Nout Wellink in de eerste dagen van de kredietcrisis in 2008 herinneren? Dit nooit weer, zullen zij gedacht hebben. Met dit wetsvoorstel heeft MinFin de buit binnen. Het gaat om de vorm; van pensioenbelofte naar premiebelofte, weg van de verantwoordelijkheid en de aansprakelijkheid.

Voor de duidelijkheid; als deze wet wordt aangenomen begint de strijd pas echt en nu aan de cao-tafels. De wetgever gaat bij arbeidsvoorwaarden slechts over de zaken die te maken hebben met de fiscale en civiele randvoorwaarden. De invulling van de arbeidsvoorwaarden is aan sociale partners en de pensioenuitvoerder. De strijd draait om een werkgever die de premie laag wil houden, een pensioenuitvoerder die de regeling simpel en uitvoerbaar wil houden en de bonden die een fatsoenlijk pensioen nastreven. Aan de cao-tafels worden straks, zeker bij een onvoldoende dekkingsgraad, harde besluiten genomen over het risicogehalte in het beleggingsbeleid, over hoeveel geld er zal worden vrijgemaakt voor pensioenopbouw en hoeveel voor loon, over hoe de deelnemers worden ingedeeld in (leeftijds)cohorten en hoeveel rende ment die cohorten krijgen toebedeeld, hoe groot de solidariteitsreserve zal worden en welke cohorten daar volgens welke regels van gaan profiteren, volgens welke regels het invaren zal verlopen en wie daarbij afhankelijk van de dekkingsgraad worden geïndexeerd en wie gekort, en over de compensatieregels, wie daarbij afhankelijk van de dekkingsgraad hoeveel compensatie krijgt en wie dat betaalt.

Niet dat we content zijn dat deze nieuwe pensioenwetgeving commerciële marktpartijen in de kaart speelt, omdat de nieuwe premiecontracten beter aansluiten bij hun core business premieproducten (dc-contracten) en dienstverlening. Een pensioenfonds krijgt in de nieuwe wetgeving meer de positie van een beleggingsinstelling en daar zijn er in de commerciële wereld heel wat van die vinden dat ze het beter doen; betere beleggingsresultaten tegen lagere kosten. We zullen zien. Het is ook opvallend dat de grote pensioenverzekeraars in dit land de komst van de nieuwe Pensioenwet een grote stap vooruit noemen. Je hoort ze zeggen dat ze een grote stap dichter bij de enorme kapitalen van de pensioenfondsen zijn gekomen.

Kortom, als de wet door de Tweede en Eerste Kamer zou komen, begint de strijd pas echt. Om aan de pensioen- en cao-tafels niet te worden geconfronteerd met andere onderhandelingspartners die ons herinneren aan het fotomoment en om de handen vrij te houden richting werkgevers en politiek, daarom stonden wij daar niet.