Kaart: Bos - Scan from collection of contributor, Publiek domein, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=3123572

HISTORIE

Schout-bij-nacht in Zeeland

Visies op militair leiderschap mei 1940

JAN SCHOEMAN [1]

Op 14 mei 1940 capituleerde Nederland voor de Duitse invallers. Deze overgave kon niet gelden voor de provincie Zeeland, omdat daar naast Nederlandse troepen ook grote aantallen Franse, Belgische en Engelse militairen aanwezig waren. Over hen had Nederland geen zeggenschap.

‘Op 16 mei benoemde Hare Majesteit de Koningin den Commandant van Zeeland, een vlagofficier der Marine, tot bevelhebber van alle Nederlandsche troepen en zeestrijdkrachten in de provincie Zeeland. Op Zuid-Beveland en Walcheren heeft de vijand heftigen weerstand ondervonden van onze marinebataljons, van onderdeelen van het leger en van geallieerde hulptroepen, die goeddeels onder leiding stonden van de Fransche marine. Herhaaldelijk hebben onze oorlogsschepen, ondanks de verwoede aanvallen van de Luftwaffe, met hun geschut ingegrepen in den strijd te land’ [2].

Overigens klopt die 16e mei niet: op 15 mei hield namelijk Koningin Wilhelmina, kersvers gearriveerd in Engeland, haar eerste radiotoespraak vanuit Londen. Het was een boodschap, speciaal bestemd voor die nieuwe commandant in Zeeland, schout-bij-nacht (SBN) Hendrik-Jan van der Stad. Die rede, uitgesproken om 23.08 uur vanuit Buckingham Palace, bestond uit slechts drie zinnen: ‘Ik heb de commandant in Zeeland, de schout-bij-nacht Van der Stad, benoemd tot bevelhebber van alle strijdkrachten ter zee en te land in Zeeland. Ik weet dat mijn gehele volk in Nederland en in de gewesten overzee met bewondering en vol hoop uitziet naar hun plichtsbetrachting, waarop ik vertrouw te kunnen rekenen. Mijn gedachten verlaten u geen ogenblik’ [3]. Dit artikel wil antwoord geven op de vraag hoe op verschillende momenten tijdens en na de Tweede Wereldoorlog (WO II) werd geoordeeld over het optreden en het leiderschap van de Nederlandse officieren in Zeeland, in het bijzonder SBN Van der Stad. Deelde men de bewondering voor hun plichtsbetrachting, waarover de koningin repte? Om te beginnen echter een - uiterst summier - overzicht van het verloop van de strijd in Zeeland.

Koningin Wilhelmina houdt een radiotoespraak (foto: Wikimedia Commons)

De strijd in Zeeland

Vanaf 11 mei trokken gedemoraliseerde Nederlandse troepen vanaf de Peel-Raamstelling bij duizenden Zuid-Beveland binnen. ‘Het was een horde, van alles door elkaar: op fietsen, op vrachtwagens, te voet, munitiewagens, officieren zonder troepen en groepen manschappen zonder eenig kader, sommigen zonder wapens, anderen met wapens (...). Volgens overste Themann [4], die zich volkomen overstuur bij mij meldde, hadden ze ”gevochten als leeuwen”, niemand was echter gewond; het geheel maakte dan ook meer den indruk van gevluchte dan van verslagen troepen: blozend en welvarend, lachend, lawaaierig, grapjes makend tegen de meisjes en niet bleek, gebroken, terneergeslagen en uitgeput’, aldus Van der Stad [5] . De aanblik van de vluchtende troepen, de wanorde en hun verhalen over een oppermachtige Duitse tegenstander ondermijnden in hoge mate het moreel van de troepen in Zeeland. Dat waren circa 60.000 Nederlandse, Franse en Belgische militairen die werden geconfronteerd met ongeveer 12.000 Duitse aanvallers. Het moreel werd verder aangetast doordat de verdedigers zich realiseerden dat waar de rest van Nederland had gecapituleerd, zij moesten doorvechten. ‘Er waren zelfs officieren die dat doorvechten beschouwden als een soort particuliere aangelegenheid van mij, waar ik eigenlijk helemaal het recht niet toe had’, zo merkte Van der Stad op [6].

In de vroege ochtend van 15 mei begon de Duitse opmars in de vorm van drie bataljons van de SS Standarte Deutschland door Zeeland. Walcheren vormde daarbij een zwaartepunt, dat op het naastgelegen Zuid-Beveland werd beschermd door de Bath-stelling als voorpostenstelling en de Zanddijk-stelling als hoofdverdediging. Echter, de Bath-stelling viel al voordat de Duitse aanval goed en wel was begonnen. ‘Bijzonder zwak optredende commandanten hadden geen leiding aan de troepen weten te geven en waren, gedeeltelijk op eigen gezag, samen met hun manschappen weggetrokken’ [7]. Ondertussen arriveerden er Franse versterkingen op Zuid-Beveland, maar de Frans/Nederlandse samenwerking verliep allesbehalve vlekkeloos. Dat was onder meer een gevolg van verschillen van inzicht hoe nu precies de verdediging van het gebied moest worden ingericht.

Aan de Zanddijk-stelling ging het niet heel veel beter. Mede als gevolg van Duitse bombardementen daalde het toch al niet beste Nederlandse moreel nog verder, hetgeen leidde tot een wanordelijke vlucht. Die 15e mei, rond 14.00 uur was de goed verdedigbare Zanddijk-stelling door de Nederlandse troepen verlaten, ook hier zonder dat het tot een Duitse aanval was gekomen.

Duitse mitrailleurploeg bij de Zanddijkstelling

Duitsers van de SSStandarte- Deutschland

‘Weinig inspirerende Nederlandse officieren waren er niet in geslaagd de soldaten, die door de capitulatie van Nederland gedemoraliseerd waren, tot daden aan te sporen. Dit leidde tot een wanordelijke vlucht waarbij vele wapens werden weggegooid’ [8]. In eerste instantie deden de Fransen het niet veel beter en sloegen ook zij op de vlucht, dit tot grote woede van hun commandant, bgen Marcel Deslaurens: ‘Er is geen Mof te zien, er is alleen maar paniek!’ [9]. Uiteindelijk kon de Duitse opmars voor de Sloedam tot staan worden gebracht. Deze dam, veertig meter breed en achthonderd meter lang vormde de verbinding tussen Zuid-Beveland en Walcheren. Nadat de eerste Duitse aanvallen vastliepen, gingen zij met artilleriebeschietingen en luchtaanvallen op Arnemuiden, Vlissingen en Middelburg over op grover geweld. Overigens zijn er aanwijzingen dat ook Franse artillerie op zijn minst heeft bijgedragen aan de verwoestingen, vooral in Middelburg [10]. Met name voor Middelburg waren de gevolgen desastreus: het oude, monumentale centrum ging in vlammen op. Op 17 mei capituleerde om 23.00 uur Vlissingen als laatste, waarmee op Walcheren en Zuid-Beveland tien Nederlandse [11] en Franse bataljons het onderspit dolven tegen drie SS-bataljons. Resten van Franse en Nederlandse eenheden weken vanuit Vlissingen uit naar Zeeuws-Vlaanderen. Van der Stad had voor de Nederlandse troepen in Zeeuws-Vlaanderen nog een rol in gedachten, maar zover kwam het niet. ‘Sterker nog: général de brigade Beaufrère eiste op 19 mei dat alle nog in Zeeuws-Vlaanderen aanwezige Nederlandse soldaten zich zouden terugtrekken, aangezien de aanwezigheid van deze troepen demoraliserend op de Fransen werkte [12]. Inderdaad verlieten op die 19e mei de laatste Nederlandse militairen Zeeland, onderweg naar Oostende.

Van der Stad vertrekt

Al eerder, in de ochtend van 17 mei, maakte SBN Van der Stad de oversteek van Vlissingen naar Breskens. ‘Bepaald niet uit eigen wil! Zijn vertrek was gevolg van een ingrijpen van de koningin dat hoogstwaarschijnlijk aan de minister van Defensie, alsook aan de andere ministers, geheel onbekend was; Van der Stad via de radio geproclameerd hebbend tot “bevelhebber van alle strijdkrachten ter zee en te land in Zeeland”, had de koningin zich er zorgen over gemaakt dat hij, op Walcheren in Duitse handen vallend, gedwongen kon worden, de Nederlandse troepen in Zeeuws-Vlaanderen opdracht te geven tot staking van de strijd’ [13] . Maar er viel voor Van der Stad weinig meer te strijden, bij gebrek aan inzetbare troepen. De SBN snapte evenwel heel goed dat het geen beste indruk zou maken als hij, in zijn hoedanigheid van commandant Zeeland, juist nu Middelburg en Walcheren zou verlaten. Hij overlegde deze kwestie met de Franse SBN, Charles Platon, die daarover duidelijk was: ‘Een order is een order en of deze nu prettig is of niet voor Uwe reputatie, dat gaat u niet aan, dat komt later terecht’ [14]. Van der Stad nam dit advies ter harte en vertrok, als gezegd, naar Zeeuws-Vlaanderen. Hij deed dat echter niet voordat hij de officieren van zijn staf had laten beloven ‘daarover met niemand en ook niet onderling te spreken – zulks omdat hij het voor het moreel van de strijdkrachten onder zijn bevel beter vond dat zoveel mogelijk geheim bleef dat hij naar elders vertrok’ [15]. Natuurlijk lekte deze ‘onnodig geheimzinnige wijze’ van vertrek al heel snel uit [16]. Zo belde op 17 mei de burgemeester van Vlissingen, C.A. van Woelderen, het hoofdkwartier van Van der Stad in Middelburg en vroeg hem te spreken. 'Hij is weg'. 'Dan de chef staf'. 'Ook weg'. 'Ik vroeg de officier die mij te woord stond', aldus Van Woelderen, 'wat er te Vlissingen moest gebeuren'. 'Dat weten wij niet'. 'Wat doet u dan zelf?', vroeg Van Woelderen. 'Wij pakken in'. 'Verdomd!', riep ik en smeet de telefoon op de haak' [17]. Overigens werd de SBN later, op 21 mei in het Noord-Franse stadje Frevent, alsnog krijgsgevangen gemaakt.

SBN Charles Platon

Opvattingen over het Nederlandse leiderschap

Vol hoop keek Koningin Wilhelmina op 15 mei naar de inzet en plichtsbetrachting van de Nederlandse militairen in Zeeland. Was dat terecht en hoe ontwikkelde zich in de tijd de waardering voor de inzet en het gedrag van die Nederlandse militairen, in het bijzonder de leidinggevenden?

Loe de Jong is tamelijk positief over Van der Stad. Zo beschrijft De Jong in 1970 het optreden van de SBN als doortastend daar waar hij kraanmachinisten, door te dreigen hen te fusilleren, dwong om geallieerde schepen te lossen [18]. In lijn daarmee vindt De Jong twee proclamaties van de Commandant Zeeland ‘ferm van toon’ [19]. Hierboven werd al aangehaald hoe De Jong het vertrek van de SBN typeerde als ‘beslist niet uit vrije wil’. Het weinig kritische oordeel van De Jong over de handelwijze van Van der Stad is opvallend, temeer omdat collega-militairen en tijdgenoten vernietigend oordelen over het leiderschap van Van der Stad. Zo spreekt de commandant van het 1e Bataljon Marinetroepen al op 7 oktober 1940 van de ‘in vele opzichten onvoldoende leiding welke van CZ (Commandant Zeeland) vooral de laatste 24 uren voor de capitulatie uitgingen’. Ltz 1 G.Y.C. Fraser meldde in een ongedateerd verslag: ‘leiding van den CZ ontbrak volkomen’. Misschien wel het hardste oordeel velt de commandant van een Engelse Demolition Party, commander P.G.L. Cazalet wanneer hij opmerkt dat hij reeds vanaf zijn eerste gesprek met Van der Stad de indruk bezat dat laatstgenoemde ‘was a man completely lacking in intelligence and personality, and was quite ineffective’ [20].

In de officiële geschiedschrijving van de Koninklijke Marine tijdens WO II wordt door de auteur in 1984 eveneens een hard oordeel uitgesproken omtrent vooral het leiderschap in Zeeland. In een vergelijking tussen de SBN Hendrik-Jan van der Stad, de commandant in Zeeland, en SBN Hoyte Jolles, commandant van de Stelling Den Helder, is de conclusie: ‘In het noorden was de geografische gesteldheid voor de verdediging veel gunstiger. Ook werd men daar niet plotseling gesteld voor de problemen verbonden aan het regelen van de ontvangst en de tactische samenwerking met substantiële bondgenootschappelijke strijdkrachten. De verdedigingswerken van Kornwerderzand waren daarenboven de sterkste van Nederland. Door het bij die constatering te laten zou men echter naar mijn mening de factor leiderschap verwaarlozen. De vlagofficier die in mei 1940 de Stelling van Den Helder commandeerde was kennelijk de juiste man op de juiste plaats (…). De beschikbare gegevens laten niet toe om ten aanzien van de Commandant in Zeeland een even positief oordeel te geven’ [21].

Militaire situatie in Midden-Zeeland 10 mei 1940

Andere factoren

Vanzelfsprekend was het falende leiderschap van de Nederlandse militaire top, waaronder Van der Stad, niet de enige verklaring voor het dramatische strijdverloop in Zeeland. Debet daaraan waren bijvoorbeeld ook de gebrekkige verbindingen. ‘Wilde de bevelvoering door Van der Stad en zijn staf over de ondercommandanten bevredigend verlopen, dan veronderstelde dat goede verbindingen. De verbindingsafdeling was echter veel te zwak om een militair net op te bouwen. Daardoor was de commandant, evenals veel van zijn ondergeschikten, goeddeels aangewezen op het telefoonnet van de PTT. Van de verbinding met postduiven kon in een crisissituatie niet worden verwacht dat die een effectieve leiding zou toestaan. Het verwerven van de inlichtingen die daarvoor nodig waren, was derhalve niet goed mogelijk’ [22]. Daarnaast waren de staven uiterst zwak bemand. Over die zwakke staven merkte de commandant van 38RI, lkol J.H.W Bruins, het volgende op: ‘Het gemis aan een behoorlijke geoutilleerde staf doet zich zeer gevoelen. Hoe gaarne ik zelf naar voren was gegaan, het blijkt mij niet gewenscht ook maar een oogenblik weg te zijn van mijn cp, waar alles zich concentreert op mij en niemand in staat is den gang van zaken waar te nemen’ [23]. Elders wordt vastgesteld: ‘Juist op het punt waar Nederlandse eenheden tekortschoten, namelijk het stafwerk, de voorbereiding en uitvoering van de leiding, duidelijkheid in de bevelslijnen, het verzamelen en verwerken van inlichtingen en de verbindingen, waren de Duitsers superieur’ [24].

Ten slotte was de voorbereiding en coördinatie tussen vooral Nederlanders en Fransen absoluut ontoereikend. Dat valt overigens niet uitsluitend toe te schrijven aan Van der Stad. Immers, de strikte vooroorlogse neutraliteitspolitiek van Nederland verhinderde militaire voorbereiding met welke bondgenoot dan ook. Al in 1939 had Frankrijk diplomatiek contact gezocht met Nederland en België om een militaire samenwerking tegenover Duitsland te overwegen. De bedoeling was om gezamenlijk een verdedigingsplan te maken, maar daar wilde de Nederlandse regering niets van weten. Men wilde neutraal blijven zoals tijdens de Eerste Wereldoorlog (WO I). Frankrijk ging toch verder met voorbereidingen om bij Duitse agressie buiten de landsgrenzen te kunnen optreden. Daarover bestond dus geen formele overeenkomst met Nederland, maar de komst van de Franse troepen op 10 mei werd onmiddellijk bondgenootschappelijk gedoogd. In Vlissingen ontscheepten in de loop van die avond de eerste Franse troepen onder leiding van général de brigade Mary Durand. Toch speelde de SBN op het punt van die gebrekkige samenwerking wel degelijk een rol. Zo konden Van der Stad en de Franse generaal Durand het niet eens worden over een gemeenschappelijk verdedigingsconcept waardoor een gevaarlijke versnippering van krachten ontstond.

Ter afsluiting

Tijdens en ook na de oorlog werden verklaringen en vooral een rechtvaardiging voor de snelle Nederlandse nederlaag gezocht. Daarbij ontstond een beeld van Duitse militaire suprematie in mensen en middelen, de onvoldoende bewapening aan Nederlandse kant, en de ongeoorloofde krijgslisten en schendingen van het oorlogsrecht door de Duitsers, in het bijzonder de SS. Dat beeld is in de loop der jaren aan erosie onderhevig gebleken, want ‘Het bergt de mogelijkheid in zich aan Nederlandse zijde gemaakte fouten, ongeacht of die te vermijden waren geweest, niet te onderzoeken of zelfs te verontschuldigen, door de Duitse superioriteit waartegen de Nederlandse defensie bij voorbaat kansloos was, voorop te stellen. Voor Zeeland gaat dat beeld, zoals is getracht aan te tonen, niet op: de ineenstorting was primair te wijten aan de falende bevelvoering van slecht werkende staven en foutief optredende officieren. Deze factoren gaven aan andere, zoals de in het verleden veel genoemde demoralisatie, de kans hun ontredderende werking uit te oefenen. Hoezeer de moeilijkheden bij de bevelvoering ook te verklaren zijn uit overmacht (…) en hoeveel begrip men ook kan opbrengen voor hard werkende regimentscommandanten, die maar moesten zien hoe zij zich, met een staf van twee of drie man, een beeld vormden uit de gebrekkige inlichtingen, en hoe men ook onder de indruk kan raken van degenen die in de gevaren van het gevecht trachtten te redden wat er te redden viel, dat alles neemt toch niet weg dat bij de hier genoemde factoren en niet bij het vertrek van de regering of de capitulatie van Winkelman de hoofdoorzaak moet worden gezocht’ [25].

Hierboven werd reeds gemeld dat ook op andere plaatsen expliciet wordt verwezen naar de factor leiderschap, niet in de laatste plaats zoals die ten toon werd gespreid door SBN Van der Stad. ‘Ik meen te mogen poneren dat wanneer op zijn plaats iemand had gestaan die beter voor zijn taak berekend was geweest, de strijd om Zeeland weliswaar óók zou zijn verloren, maar dat er dan waarschijnlijk met meer effect tegenweer zou zijn geboden’ [26]. Moed, beleid en trouw, kernwaarden die onlosmakelijk zijn verbonden aan het militaire beroep én die basisvoorwaarden vormen voor het verkrijgen van een dapperheidsonderscheiding. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de trouw van deze SBN, maar wel aan zijn moed en vooral aan het door hem gevoerde beleid. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de Databank Dapperheidsonderscheidingen van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie tevergeefs wordt gezocht naar de naam H.J. van der Stad.

Eindnoten

1. Drs. J.R. Schoeman is zelfstandig onderzoeker/publicist. In de loop der jaren schreef hij vele tientallen artikelen voor onder meer de Militaire Spectator, het Marineblad, Kernvraag, Checkpoint en Carré. 2. A. Kroese Neerland’s Zeemacht in Oorlog. (London 1944). Pagina 24. 3. L. de Jong Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 1970) Deel 3, pagina 432. 4. Luitenant-kolonel G.E.A. Themann, commandant van 30RI. 5. H. Amersfoort/P.H. Kamphuis (red) Mei 1940. De strijd op Nederlands grondgebied (Den Haag 1990). Pagina 192. 6. De Jong, pagina 436. 7. Amersfoort/Kamphuis, pagina 195. 8. Ibidem, pagina 197. 9. De Jong, pagina 438. 10. https://www.tracesofwar.nl/articles/4406/Foute-informatie-op-Middelburgse-monumenten.htm 11. Eén daarvan was het 1e (tevens enige) Bataljon Marinetroepen. 12. Amersfoort/Kamphuis, pagina 201. 13. De Jong, pagina 442. 14. Ph.M. Bosscher De Koninklijke Marine in de Tweede Wereldoorlog (Franeker 1984) Deel 1, pagina 531. 15. Ibidem, pagina 248. 16. Ibidem, pagina 532. 17. De Jong, pagina 443. 18. Ibidem, pagina 435. 19. Ibidem, pagina 436. 20. Alle citaten afkomstig uit Bosscher, pagina 532. 21. Ibidem, pagina 254 en verder. 22. H. Amersfoort Zeeuwse toestanden. Bevelvoering en besluitvorming op Zuid-Beveland, 14-15 mei 1940. In: Militaire Spectator (1980), pagina 227 en verder. 23. Ibidem, pagina 241. 24. Ibidem, pagina 247. 25. Ibidem, pagina 245. 26. Ibidem, pagina 255.