OPINIE – BINNENLAND
Landoptreden, operationeel èn politiek uitdagend
MARTIJN KITZEN
Nederland is een van de koplopers[1] waar het gaat om het leveren van militaire steun aan Oekraïne. Wapens, munitie, gevechtsvoertuigen, tanks en luchtverdedigingsmiddelen worden zonder al te veel politieke discussie overgedragen. De geschiedenis laat zien dat ons land in tijden van crisis vaker reflexen vertoont die overeenkomen met de reacties van grootmachten.
Wim Klinkert wijst bijvoorbeeld op de manier waarop de Nederlandse krijgsmacht zich tijdens de Eerste Wereldoorlog (WO I), in de late jaren dertig en in de begintijd van de Koude Oorlog voorbereidde op een grootschalig conflict. Men zette in op een groot leger dat, ondersteund door de eigen wapenindustrie en met aanpassing van de nationale infrastructuur, zich voorbereidde op bondgenootschappelijke oorlogvoering. Dit ging vergezeld van een discours tussen een kleine groep politici, militairen en intellectuelen die ernaar streefden het land optimaal voor te bereiden op een toekomstige oorlog. Ook nu zien we een dergelijke discussie die richting probeert te geven aan onze nationale reactie op de huidige crisis. Een belangrijk verschil met vroeger is echter dat waar we historisch gezien inzetten op een groot eigen leger, we ons nu vooral lijken te richten op materiële steun en het inrichten van een kleine, maar technologisch hoogwaardige krijgsmacht. Onder invloed van het huidige debat en schaarste aan personeel vertrouwt Defensie daarbij steeds meer op wapens voor het gevecht op (lange) afstand. Dat roept fundamentele vragen op over de rol van het landoptreden en de manier waarop onze politieke besluitvormers hierover denken.
Operationeel gezien is er de vraag hoe we met minder mensen toch in staat zullen zijn de gewenste effecten te bereiken. In zekere zin is het mogelijk het gebrek in massa te compenseren door moderne, genetwerkte systemen. Vooralsnog is het echter onzeker hoe robuust en veerkrachtig een dergelijke oplossing zal blijken te zijn in een gevecht met een gelijkwaardige tegenstander. Bovendien laat de oorlog in Oekraïne zien dat aantallen er nog steeds toe doen. Dat geldt niet alleen bij direct contact met vijandelijke eenheden, maar zeker ook voor wat betreft het voortzettingsvermogen in een langdurige oorlog. Kortom, als we in staat willen zijn om middels landoptreden effectief een tegenstander aan te grijpen of af te schrikken, dan moeten we de komende tijd hard aan de slag om deze uitdaging aan te gaan. Feit is dat we daarbij ook te maken hebben met een tekort aan materieel voor met name het zware, gemechaniseerde optreden. Het veelbesproken wegbezuinigen van tanks heeft ertoe geleid dat onze landmacht ernstig beperkt is in haar vermogen uitvoering te geven aan het optreden van verbonden wapens. De oplossing hiervoor wordt gezocht in vergaande integratie met Duitse eenheden, maar ook die kampen met grote uitdagingen op het gebied van mankracht en wapensystemen. Het kan dus absoluut geen kwaad om in de toekomst zelf weer over tankcapaciteit te beschikken. En dan is er nog het belang van landoptreden in een joint omgeving die steeds meer wordt bekeken door de lens van Multi-domain Warfare. Dat concept lijkt soms te worden geïnterpreteerd op een manier waarbij men vergeet dat in een oorlog een groot deel van de effecten direct in het landdomein worden gegenereerd. Bovendien zorgt de – overigens terechte – toevoeging van de domeinen cyber en space ervoor dat de krijgsmacht nog meer op haar bordje krijgt en dus ook schaarse mensen en middelen moet vrijmaken voor nieuwe taken en rollen.
Vanuit politiek perspectief hebben we vooral te maken met een uitdaging daar waar het gaat om het imago van landoptreden. De meeste politici en beleidsmakers zien de grootschalige inzet van landstrijdkrachten als een risicovolle onderneming die grote (electorale) gevolgen met zich mee kan brengen. Ze kiezen er dan ook liever voor te investeren in middelen die ogenschijnlijk beduidend minder risico met zich meebrengen. Paradoxaal genoeg wordt er wel vaak een massaal beroep gedaan op de landmacht als het gaat om missies of eenheden voor conventionele afschrikking. Gezien de operationele uitdagingen is het echter steeds lastiger om hier een substantiële bijdrage te leveren die past bij onze politieke ambitie om internationaal op hoog niveau mee te doen. Dit spanningsveld, dat zich overigens bij meerdere Europese partners voordoet, biedt ook een kans. Juist door nu werk te maken van een toekomstbestendige landmacht kan Nederland zichzelf internationaal onderscheiden. Hoewel we als klein land nooit zoveel mensen op de been zullen kunnen brengen als grotere bondgenoten, kunnen we binnen Europees verband een voortrekkersrol spelen met goed gevulde en uitgeruste eenheden. Investeren in landoptreden stelt ons in staat niet alleen mee te doen in de internationale top waar het gaat om materiële steun aan Oekraïne, maar ook voor wat betreft bondgenootschappelijke verdediging. Het lijkt me verstandig om in deze tijd vast te houden aan onze historische reflex om hierop in te zetten.
Martijn Kitzen is hoogleraar aan de Nederlandse Defensie Academie en voormalig officier.
Eindnoot
- 'Nederland in voorhoede van landen die Oekraïne militair steunen', NRC, 23 januari 2023