HISTORIE

De lange echo van Banzai in Nederlands-Indië

Japans stempel op 'proklamasi' en 'bersiap'

DRS. CEES SOMERS

Wat was de invloed van Japanners op ontwikkelingen in Nederlands-Indië na de capitulatie van 15 augustus 1945? Welke rol speelden zij bij het uitroepen van de proklamasi? Wat was hun positie bij het ontstaan van de geweldsexplosie na augustus 1945, later bersiap genoemd, die tienduizenden slachtoffers zou maken?

De Proklamasi

Op 17 augustus 1945 riep ir. Soekarno in Djakarta, bijgestaan door Japanse spionnen en officieren, de republiek Indonesië uit tijdens het gezagsvacuüm na de Japanse capitulatie. Het geallieerde South East Asia Command (SEAC) kreeg als gevolg van de Conferentie van Potsdam (17 juli - 2 augustus 1945) verantwoordelijkheid over Nederlands-Indië omdat de Britten regionaal unity of control wensten in de strijd tegen Japan. SEAC moest behalve het bestuur ook de zorg voor krijgsgevangenen en geïnterneerden op zich nemen. Japanse militairen moesten worden ontwapend en gerepatrieerd. SEAC kon echter op korte termijn niet voldoende militairen inzetten. Na het uitspreken van zijn proklamasi was Soekarno niet in staat effectief centraal gezag uit te oefenen. Diverse entiteiten, nationalisten, communisten, islamisten maar ook gangsterbendes[1] grepen hun kans en vormden eigen machtsbases. Militante jongeren - pemoeda’s - gingen de straat op en schreeuwden om bloed. Een anarchie met escalerend geweld - bersiap genoemd - sloeg in toenemende mate om zich heen in tal van gelegenheidscoalities. Niemand was zijn leven zeker. Deze eruptie van geweld, de Amerikaanse historicus dr. William Frederick noemt het een genocide[2] , liep door tot in de lente van 1946 en maakte (tien)duizenden slachtoffers. Een dempend effect trad op door toedoen van Nederlandse troepen en door toedoen van de Siliwangi-divisie onder leiding van de Indonesische gen Nasoetion die hard optrad tegen de bendes en de garongs (rovers). De ongekende wreedheid verbaasde iedereen. Wat was er gebeurd met dit ‘zachtmoedigste volk ter aarde’[3] sinds de capitulatie van Nederlandse troepen op 9 maart 1942?

Soekarno leest de Proklamasi voor, 17 augustus 1945

Sukarno op Makassar 30 april 1945, temidden van o.a. Japanse spionnen

Japanse spionage ter voorbereiding op de aanval op Nederlands-Indië

De Indische Dienst Oost-Aziatische Zaken (DOAZ) hield al jaren voor de aanval spionerende Japanners in het oog die op strategische plekken als visser, kapper, toerist, geleerde, hotelbediende of prostituee actief waren.

In 1942 bracht de regering Tien jaar Japansch gewroet in Nederlands-Indië[4] uit. Van belang omdat het archief van het DOAZ vlak voor de capitulatie werd vernietigd. 'Gewroet' bevat een gedetailleerd overzicht van spionnen als Shigetada Nishijima, Yoshizumi Tomegoro, Ichiki Tatsuo en Kubo Tatsuji die contacten opbouwden met inheemse nationalististen. Vlak voor de Japanse aanval werden zij met 1700 Japanners op de boot gezet naar Australië en geïnterneerd[5].

Door een fout kwam 'Gewroet' onvoldoende onder de aandacht van veiligheidsdiensten en werden Japanners, waaronder technici uit de olie- en rubberproductie, in het kader van een gevangenenruil in augustus 1942 naar Java teruggestuurd. Tien jaar inlichtingenwerk ging teniet.

Ktz Tadashi Maeda (1898-1977), voor 1940 in Den Haag marineattaché met goede contacten bij de Duitse legerleiding, werd in oktober 1940 naar Batavia gestuurd om olieleveranties aan Japan veilig te stellen. Hij kreeg een leidende rol in deze spionage.

Nederlands-Indië in de historiografie

Nederlands-Indië is uitputtend beschreven in de historiografie[6]. Prof. dr. P.C. Emmer[7] ziet een cesuur. Tot 1945 is sprake van een internationale bewondering voor de situatie. Nederland respecteerde de aloude gewoonterechten en bestuursvormen en legde geen taal, mentaliteit, cultuur of godsdienst op. Een degelijk bestuur en positieve economische ontwikkelingen: ‘government should be built on institutions native to the soil’. Het kolonialisme werd gezien als een fase tussen ‘Malaysian medievalism to the modern world’. De inheemse bevolking werd door toenemende educatie in staat gesteld meer verantwoordelijkheid te dragen. Er was twijfel over de islam als antiwesters en nationalistisch[8]. Nederlands-Indië werd omschreven als een paradijs waar de ontwikkelingen naar vergaande autonomie langzaam gestalte kregen.

Prof. Raymond Kennedy[9] sprak van een ‘cautious and very gradual liberalisation of governmental system, slowly but surely tending towards the goal of native self-government under European supervision’ en gaf aan dat een ontwikkeling naar onafhankelijkheid na de oorlog voor Nederlands-Indië aan de orde was. Dit proces zou het beste geleid kunnen worden door Nederland als experts in ‘Indonesian affairs’[10]. Preger[11] opent met een citaat van de Japanse lgen Reikichi Tada die voor de Japanse Generale Staf een reis maakte ter oriëntering op het op te zetten beleid. Hij was lovend over de staat van het land, het bestuur en de bevolking: ‘they lack nothing’. Zijn conclusie was: ‘The place may be called a paradise’[12]. De Daily Telegraph van 1 oktober 1946 schreef: ‘Even the Jap invaders praised Dutch colonisation’[13]. Dat betrof het bestuur, de kansen om zich te ontwikkelen naast de rechtspraak (waar een rechter van Nederlandse of Nederlands-Indische afkomst kon zijn). Men prees het ontbreken van racisme: ‘There is probably less of a colour bar in the Dutch East-Indies than in any other country in the world’. Als voorbeeld werd de Javaanse minister Pangeran Adipati Soejono genoemd die van 1942 tot 1943 minister was in het oorlogskabinet van premier Gerbrandy in Londen. De geroemde Volksraad van Nederlands-Indië telde zestig leden: dertig uit diverse inheemse bevolkingsgroepen, vijfentwintig Nederlanders en vijf Chinezen. Dit beeld kantelde door de dekolonisatieperiode vanaf 1945.

Emmer[14] schetst dat het positieve beeld van de kolonisatie in de historiografie, zoals het verlengen van de levensverwachting, de infrastructuur, het onderwijs, het bestuur en de rechtspraak, die samen het toegangsbewijs vormden tot de moderne beschaving, de laatste decennia meer naar de achtergrond verdwijnt en een beeld ontstaat van een kolonialisme dat met name gezien zou moeten worden als een lange periode van uitbuiting.

'Japanising The Indies'

Na de capitulatie van Nederlands-Indië richtten de Japanners het Gunseikanbu op, de Centrale Militaire Administratie in Batavia. Nederlandse functionarissen werden vervangen door Indonesiërs onder Japans toezicht[15]. Het interneren van Nederlanders en deze te laten bewaken door inheemse personen moest bijdragen aan het versterken van het superioriteitsgevoel. De Japanners maakten duidelijk dat de rol van de westerlingen voorbij was, for ever[16]. Men sprak van ‘japanisering’ van Nederlands-Indië[17]. Het inzetten van incompetente Indonesiërs onder supervisie van incompetente Japanners leidde tot een sterke economische terugval en corruptie. Een groeiend gebrek aan voedsel werd de Nederlanders in de schoenen geschoven. De voedselvoorziening voor de interneringskampen werd zodanig teruggeschroefd dat gevangenen dachten doodgehongerd te worden. De Nederlandse taal werd vervangen door het Japans, het verplicht buigen, de invoer van Japanse feestdagen, het verwijderen van westerse standbeelden, het vernietigen van archieven en het reduceren van salarissen: het waren allemaal onderdelen van de ‘eradication of all European influence’. Het jaar 1945 werd een jaar van ‘unprecedented deprivation’[18].

De Japanse propaganda liep parallel met een militarisering van de samenleving tot op kampongniveau. Racistisch getinte maatregelen deelden Indo-Europeanen in acht groepen in naar het percentage ‘European blood’[19]. Ze moesten kiezen: Indonesiër of het lot delen van de Europeanen. Het westerse imago had een klap gekregen door de snelle capitulatie, maar ook de laatste geloofwaardigheid moest teniet worden gedaan. De jongeren, omdat die het beste te beïnvloeden waren, werden geïndoctrineerd met idealen afkomstig uit de Hitlerjugend[20]. De bambu-runsing, een speer van bamboe, werd als oefenwapen ingezet om tegenstanders op een goedkope manier te doden. Dat werd ook op gevangenen getraind[21].

Indonesische jeugd

PETA-officier Latief Hendranigrat hijst de vlag

Het Japanse effect wordt zichtbaar

Het effect van deze Japanse politiek bleef niet uit. Het voedseltekort leidde tot opstanden binnen door Japanners opgezette militaire verbanden[22]. Die werden hard neergeslagen maar de onrust onder de bevolking nam toe. Het toezeggen van (schijn)onafhankelijkheid aan Birma en de Filipijnen[23] in januari 1943 en niet aan Indonesië werd als beledigend ervaren door Soekarno c.s. en het uitstellen van de toegezegde onafhankelijkheid leidde tot een groeiende aversie tegen Japan. Bij het keren van de Japanse oorlogskansen werden Soekarno en Hatta door veldmaarschalk Terauchi, de in Hanoi zetelende Japanse opperbevelhebber voor Zuidoost-Azië, ontboden om de onafhankelijkheid van Indonesië te bespreken. Als gevolg van de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki raakte alles in een stroomversnelling en teruggekeerd in Djakarta durfde Soekarno, zonder formele Japanse goedkeuring, de onafhankelijkheid niet uit te roepen.

De nacht voor het uitroepen van de proklamasi kwamen oude kameraden, bekenden al van voor 1942, bijeen in het huis van adm Tadeshi Maeda. De Japanse marine liaison-officieren Nishijima en Yoshizumi waren behulpzaam bij het opstellen van de tekst en Soekarno moest voortdurend worden gemotiveerd door zijn Japanse vrienden[24]. Een weifelende Soekarno, die op was van de zenuwen, schreeuwde op een zeker moment tegen een pemoeda-vertegenwoordiger die actie wilde zien: ‘Hier is mijn hals, hak mijn hoofd er maar af’. Het was uiteindelijk adm Maeda die alle betrokkenen op het toneel zette, de bescherming van zijn huis aanbood en alle noodzakelijke voorbereidingen voor de proklamasi entameerde.

Latief Hendraningrat, een officier van de Pembela Tanah Air (PETA), een door Japanners getrainde Indonesische paramilitaire eenheid, stond in Japans uniform gekleed, compleet met samoeraizwaard, prominent op de voorgrond tijdens het voorlezen van proklamasi en het hijsen van de vlag. Zo uitgemonsterd markeerde hij de overgang naar de nieuwe tijd.

Evolutie en revolutie ontmoeten elkaar

Op 17 augustus 1945 ontmoetten evolutie en revolutie elkaar. Het onafhankelijkheidsstreven met haar wortels in nationalisten, communisten en islamisten dook in het vacuüm dat door de Japanse capitulatie was ontstaan. De revolutie kwam van extremistische pemoeda’s die om bloed schreeuwden. Maar hoe rijmt zachtmoedigheid zich met wreedheid? Een theoretisch kader is te vinden bij Crane Brinton[25] die stelt dat als een periode van economische groei onder druk komt te staan, een opstand uitbreekt om die oude toestand te herstellen. De hoger opgeleiden keren zich af van de vroegere machthebbers en er ontstaat een hapering in de bestaande bestuursstructuur.

James Davies[26] stelt dat als een opgaande ontwikkeling op economisch gebied wordt gevolgd door een scherpe daling, de actual need satisfaction neerwaarts afbuigt, maar de expected need satisfaction doorloopt, en er een intolerable gap between what people want and what they get ontstaat. De door de Japanners ideologisch gemodelleerde jeugd, getraind om tegenstand uit de weg te ruimen, ging stuurloos en bloeddorstig de straat op. Revolutie werd rampokken: plunderingen,moord en doodslag als revolutionaire strijd[27]. De, wat later de rood-witte terreur werd genoemd, brak uit.

Reactie SEAC op de anarchie

SEAC viel noodgedwongen terug op assistentie door Japanese Surrendered Personnel (JSP). De Britten bezetten de bruggenhoofden zoals Djakarta en Soerabaja, maar bleven in hun enclaves en de straatterreur breidde zich ongebreideld uit. Mountbatten verbood op 19 november de landing van Nederlandse troepen op Java en Sumatra; die werden vervolgens naar Malakka gedirigeerd om maandenlang werkloos te moeten toezien. Tal van strijdgroepen, bendes en warlords konden hun gang gaan, zoals in Tiga Daerah (‘Drie Gewesten’) met Tegal, Brebes en Tegalang waar, onder leiding van Koetel (de beul), de hele Indo-Europese gemeenschap werd afgeslacht. In Soerabaja werd in oktober 1945 een konvooi van weerloze personen, pas bevrijd uit Japanse internering, aangevallen, doodgemarteld, levend verbrand of getjingtjangd (in stukken gehakt). Dat gebeurde ook bij de Werffstraatgevangenis en de Simpang Sociëteit. Dat bleven geen uitzonderingen. Vanaf september 1945 vonden er ook militaire confrontaties plaats tussen SEAC en de republiek, o.a. om Semarang en Soerabaja. Na de moord op de Britse bgen Mallaby, die een witte onderhandelingsvlag voerde, werd de Britse 49e Brigade overlopen. SEAC sloeg toen wél hard terug met duizenden slachtoffers aan beide zijden.

Wat deed Nederland?

In tegenstelling tot de situatie van voor 15 augustus 1945 kreeg de Nederlandse regering na augustus wel de beschikking over betrouwbare inlichtingen[28] over de situatie in Nederlands-Indië. Niet alleen vanuit Britse en eigen rapportages, maar ook van Nederlandse journalisten ter plaatse. Krantenkoppen uit die periode variëren van ‘Rust en orde weken voor terreur en haat’, ‘Dumdum democratie’[29], ‘Indonazia’ en ‘Een zee van bloed in maanden van anarchie’. De vele bijdragen (‘Indisch Dagboek’) van de populaire auteur Leonard Huizinga (1906-1980) leidden tot een diepe verontrusting.

Soekarno stond onder extreme druk van jonge revolutionairen en riep de heilige oorlog uit. Nederlandse militairen mochten van SEAC vanaf maart 1946 in toenemende mate worden ingezet om de levens van tienduizenden geïnterneerden en krijgsgevangen te redden. Losgeslagen bendes, al dan niet in georganiseerd verband, hadden al te lang naar willekeur kunnen rampokken; wrede acties waarbij niets of niemand werd ontzien. SEAC werd zelf doelwit. De komst vanaf maart 1946 van Nederlandse militairen die reageerden op de voortdurende republikeinse hit-and-run acties, droeg bij aan het herstel van centraal gezag, voedselvoorziening en gezondheidszorg, een minimale vereiste om de wapens te laten zwijgen en een gesprek aan te kunnen gaan. De actie van OVW-bataljon Zeeland op 8 april 1946, waarbij republikeinse aanvallen vanuit Pesing op de Brits-Nederlandse enclave Djakarta werden beantwoord, was een duidelijk signaal. Er was nu wél een streep in het zand getrokken.

Rood-witte terreur

De lange echo van Banzai

Na 15 augustus 1945 bleven Japanse agenten de republiek steunen. Shigetada Nishijima haalde Soekarno naar Djakarta, assisteerde bij de proklamasi, verspreidde teksten via het Naval Office en kreeg in 1991 een heldenontvangst in Jakarta. Ichiki Tasuo vocht in de guerrilla bij Malang en werd januari 1949 gedood tijdens de naweeën van Operatie Kraai. Tomegoro Yoshizumi, een marxist, was behulpzaam bij het opstellen van de tekst van de proklamasi. Tadeshi Maeda kreeg onder uitgebreide dankzegging in 1973 de Indonesische onderscheiding Bintang Jasa Nararya. De Japanse invloed op de proklamasi werd lang ontkend maar zij had een bepalende rol. In de timing, organisatie, voorbereiding en zelfs de datering, Djakarta, 17–8-05, was volgens de Japanse tijdrekening. De traditionele Japanse kalender is gebaseerd op de regeringsperiode van de keizers. Iedere keizer koos bij zijn kroning een eigen naam voor zijn periode. In 1926 kwam prins Hirohito op de troon en hij koos de naam ‘Showa’, wat verlichte vrede betekent. Hirohito hanteerde de ‘Koki’-kalender die terugvoert naar de beginperiode van de Japanse dynastie in het jaar 660 voor Christus. Nadat de keizers halverwege de negentiende eeuw de Gregoriaanse kalender hadden overgenomen voor wat betreft de maanden in nummers, werd nu dus het jaar 1945 + 660 = 2605, ‘05 op de handgeschreven proklamasi; hari 17 boelan 8 tahoen 05, dag 17, maand 8, jaar 05.

De Japanse bezetting had een cultuurbreuk gebracht waarbij met name de jeugd in stelling werd gebracht voor de latere rood-witte terreur. De koloniale cultuur ging ten onder en Java zou de nieuwe dominante factor gaan worden in het eilandenrijk. En het zou tot alles bereid blijken om die rol te nemen en te bestendigen. Zo werd de Japanse kreet ‘Azië voor de Aziaten’ bloedig bewaarheid.

Eindnoten

  1. Robert Cribb, Gangsters and Revolutionaries. The Jakarta People’s Militia and the Indonesian Revolution 1945-1949 (1991), pp. 9-24.
  2. William Frederick, 'The killing of Dutch and Eurasians in Indonesia's national revolution (1945–49): a ‘brief genocide’ reconsidered'. Journal of Genocide Research (14: 3-4. 2012).
  3. S.L. van der Wal, Officiële Bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische Betrekkingen 1945-1950 (’s-Gravenhage 1971), p. 410.
  4. Tien Jaar gewroet in Nederlands-Indië (Batavia 1942).
  5. Greg Poulgrain, 'The Loveday Exchange, Australia 1942: The Japanese Naval Spies return to Java'. In: Indonesia, April 1993, no. 55, pp. 146-147.
  6. G.J. Schutte, 'De exemplarische Droogstoppel. Een eeuw buitenlandse stemmen over het Nederlandse koloniale beleid'. BMGN (100, 1985) afl. 4, pp. 663-684.
  7. P.C. Emmer, Het zwart-wit denken voorbij. Een bijdrage aan de discussie over kolonialisme, slavernij en migratie (2018).
  8. G.H. Bousquet, La politique musulmane et colonial des Pays-Bas (Parijs 1938).
  9. Raymond Kennedy, The Ageless Indies (1942).
  10. W. Preger, Dutch Administration in the Netherlands-Indies (1944). De Newcastle Morning Herald and Minors Advocate van 9 maart 1946 wijdde er een artikel aan onder de titel 'Dutch Rule praised.
  11. Preger, Dutch administration in the Netherlands Indies (Melbourne 1944), p. 1.
  12. Het Evening News van 18 september 1930 sprak van 'The last Paradise. It exists in Dutch East Indies'.
  13. Daily Telegraph,1 October 1945, p. 6.
  14. Emmer, Het zwart-wit denken ... , p. 32.
  15. M.A. Aziz, Japan’s Colonialism, and Indonesia (1955), p.169.
  16. Ibidem, p. 170.
  17. The Cairns Post, 30 maart 1943. Sunday Sun, 13 december 1942. The mirror, 17 april 1943. Glen Innes Examiner, 25 june 1942, p. 6: 'Japanising the Indies'.
  18. Anthony Reid, 'Indonesia from briefcase to samurai sword'. ANU Research Publications (1980), p. 21.
  19. Aziz, Ibidem, p. 172.
  20. H.W.J. Picard, De waarheid over Java (’s-Gravenhage 1946), p. 36. Luitenant generaal Sir Montague Stopford, British National Archives (22 nov 1946). Harry Benda, 'The beginnings of the Japanese occupation of Java'.In: The Far Eastern Quarterly, (aug 1956), Vol. 4, pp. 541-560.
  21. Ted Schouten, Dwaalsporen. Oorlogsmisdaden in Nederlands-Indië (Zutphen 1995). Op p. 50 wordt beschreven hoe ze in oktober 1945 Japanse gevangenen als doel gebruiken en ze aan een muur nagelden.
  22. Zoals een opstand binnen PETA-verbanden in Blitar en Giyungun op oost Sumatra en Atjeh. Zie ook: Sato Shigeru, The pangreh praj in Java under Japanese military rule, p. 72. In Peter Post en Elly Touwen-Bouwsma, Japan, Indonesia and the war (Leiden 1997).
  23. M.A. Aziz, Ibidem, p. 245.
  24. Lambert Giebels, Soekarno. Nederlands onderdaan Biografie 1901-1950 (Amsterdam 1999), pp. 352-356.
  25. Crane Brinton, 'A summary of revolutions'. In Davies, When men revolt and why. A reader in political violence and revolution (London 1971), pp.318-325.
  26. James Davies, 'Toward a theory of revolution'. In Davies, Ibidem, pp. 134-147.
  27. Benedict R. O’G. Anderson, Some aspects of Indonesian politics under the Japanese occupation: 1944-1945 (New York 1961), p. 100.
  28. Inlichtingen wordt hier gebruikt in de militaire betekenis zijnde informatie die op meerdere manieren is gecontroleerd en bevestigd op basis waarvan militair beleid kon worden ingezet. Het woord informatie is gebruikt als die onafhankelijke controle nog niet heeft plaatsgevonden.
  29. Algemeen Handelsblad, 19 december 1945, p. 2.