Nederlandse militairen op patrouille in Kabul (foto: Ministerie van Defensie)

OPINIE - BINNENLAND

Afscheid van Afghanistan

MARTIJN KITZEN

Vrijwel direct na 11 september 2001 werd het duidelijk dat de die dag gepleegde terreuraanslagen goeddeels in Afghanistan waren georganiseerd. Een reactie kon niet uitblijven. Ik herinner me hoe mijn gedachten gingen naar de tienjarige oorlog die de Sovjet-Unie daar had gevoerd en dat ik mij toen afvroeg op welke manier onze krijgsmacht zou gaan bijdragen aan wat ongetwijfeld een soortgelijk conflict zou worden. Niets in mij vermoedde toen dat Nederland zonder onderbreking bijna twintig jaar militairen zou uitzenden. In die tijd waren we al tien jaar actief op de Balkan en we dachten dat we nooit meer zo lang bij een ander conflict betrokken zouden raken. Hoe anders liep het. Tussen 2002 en 2021 gingen ongeveer dertigduizend Nederlandse militairen naar Afghanistan op uitzending. Van 2006 tot en met 2010 speelde onze krijgsmacht zelfs een hoofdrol als lead nation in Uruzgan. Van onze mensen kwamen er vijfentwintig nooit meer thuis en vele anderen keerden terug met zichtbare en onzichtbare verwondingen. Geen wonder dat het afscheid van Afghanistan gemengde gevoelens oproept. Trots en verdriet gaan hand in hand. Tijd om de balans op te maken.

Ik denk dat we terecht trots kunnen zijn op wat we allemaal bereikt hebben tijdens onze uitzendingen. Nederlandse militairen wisten op lokaal niveau vaak het verschil te maken en dat kwam ten goede aan de bevolking. Plaatsen als Pol-e-Khomri en Tarin Kowt bloeiden zichtbaar op tijdens onze aanwezigheid. De invloed van de Taliban nam af en tegelijkertijd ontstond er een steviger band tussen lokale leiders en de vertegenwoordigers van de centrale overheid in Kabul. Door het hele land werkten we keihard aan het verbeteren van de effectiviteit van Afghaanse leger- en politie-eenheden. Dat gebeurde overigens niet alleen door training en mentoring, maar ook door druk uit te oefenen op bestuurders om corrupte commandanten aan te pakken. Naast deze resultaten in het land zelf, telden we ook mee binnen de internationale gemeenschap. De Uruzgan-missie gaf ons destijds de reputatie dat we als een van de weinige NAVO-bondgenoten bereid waren verantwoordelijkheid te dragen. Ons land plukte hier de vruchten van en mocht zelfs aanschuiven bij de G20. Nog altijd spreken sommigen van mijn internationale collega’s hun waardering uit voor onze inzet, te meer omdat ze weten dat onze krijgsmacht niet zo groot van omvang is. Dat laatste maakt de prestaties extra knap. Toegegeven, het piepte en kraakte, maar we zijn er toch mooi in geslaagd bijna twintig jaar een bijdrage te leveren.

Aan de andere kant is er het verdriet. Onze gesneuvelden en gewonden betaalden de prijs voor de inzet. Dat geldt natuurlijk net zo hard voor hun families en vrienden. Ook binnen de krijgsmacht werd en wordt dat gevoeld. De vraag is of het dit allemaal waard was. Dat wordt versterkt door het feit dat de positieve resultaten van tijdelijke aard blijken. De opgebouwde veiligheid en stabiliteit stortte al dan niet onder druk van de Taliban weer in. De lokale bevolking was daar de dupe van en veel van onze Afghaanse bondgenoten moesten gaan vrezen voor hun leven. De huidige situatie is niet bepaald rooskleurig en Afghanistan gaat op zijn zachts gezegd een onzekere toekomst tegemoet. Dit gaat veteranen aan het hart, zoals onder andere te zien is in het initiatief om voormalige tolken naar Nederland te halen. Het is dan ook geen wonder dat velen zich afvragen wat we nu eigenlijk precies bereikt hebben. Ik denk dat dit de verkeerde vraag is. We weten heel goed dat we plaatselijk en tijdelijk redelijk succesvol zijn geweest en dat dat onze internationale positie goed heeft gedaan. We weten ook dat het niet gelukt is lokale resultaten om te zetten in duurzaam succes dat kan dienen als grondslag voor het verder opbouwen van de Afghaanse staat.

Bij het opmaken van de balans moeten we vooral een antwoord vinden op de vraag waarom Nederland de krijgsmacht daar twintig jaar lang heeft ingezet. Wat wilden de opeenvolgende regeringen bereiken? Het klinkt als een open deur, want volgens het westerse militaire gedachtegoed is het stellen van duidelijke politieke doelen het uitgangspunt van strategievorming en daadwerkelijke inzet van de krijgsmacht. Toch heeft het al die jaren ontbroken aan een heldere doelstelling voor onze operaties in Afghanistan. Denk aan de discussie over wederopbouw- of vechtmissie of het gesteggel rond de trainingsmissie in Kunduz. Lkol dr. Mirjam Grandia Mantas toonde aan dat Nederland vooral bezig was met de invulling van onze bijdrage en niet zozeer met de redenen waarom het een bijdrage wilde leveren. Dat laatste aspect is cruciaal om te reflecteren op de daadwerkelijk bereikte resultaten. We kunnen de bijna twintig jaar durende Nederlandse militaire inzet in Afghanistan pas echt in perspectief plaatsen als we bereid zijn ook de ‘waarom’ vraag onder de loep te nemen.

Zie ook de website van het Ministerie van Defensie met een overzicht van twintig jaar Nederlandse betrokkenheid bij Afghanistan, inbegrepen de video 'Afscheid van Afghanistan'. https://www.defensie.nl/onderwerpen/missie-in-afghanistan/einde-aan-missie-in-afghanistan

Martijn Kitzen is Hoogleraar aan de Nederlandse Defensie Academie en voormalig officier