OPINIE - BINNENLAND
Het pijnlijke afscheid van de Indische Archipel
Reactie op het dekolonisatieonderzoek
KOL B.D. A. KRUIZE
Op 17 februari 2022 werden de resultaten van het grote dekolonisatieonderzoek (‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945 – 1950’) gepresenteerd.[1] Sindsdien heeft het kabinet-Rutte IV in twee schriftelijke reacties[2] aangegeven in te stemmen met de conclusies van het onderzoek en belang te hechten aan een maatschappelijk debat over deze kwestie. De zware kritiek op het onderzoek was voor initiatiefnemer mr. Bauke Geersing en vijftien andere auteurs aanleiding om het boek Het pijnlijke afscheid van de Indische Archipel te schrijven en een antwoord te geven op de tekortkomingen van het dekolonisatieonderzoek. Het doel van dit artikel is om duidelijk te maken wat de rol van dit boek kan zijn bij een evenwichtige beschrijving van de geschiedenis van de dekolonisatie van Nederlands-Indië, 1945 – 1950. Het binnenkort te verwachten Kamerdebat met het kabinet over het dekolonisatieonderzoek is de reden om het artikel nu te publiceren.
Waarom dit boek?
Het dekolonisatieonderzoek is uitgevoerd door een drietal samenwerkende instituten: het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies; het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH). Het boek De brandende kampongs van Generaal Spoor van de Zwitsers-Nederlandse historicus Rémy Limpach was voor de Nederlandse regering in 2016 de aanleiding om het onderzoek te laten uitvoeren. Het kabinet wilde een breed, objectief, alle actoren betreffend, onderzoek naar de gebeurtenissen in de historische context van toen. Het geweld mocht daarin niet centraal staan. Ook moest aandacht worden besteed aan het optreden van de krijgsmacht waarbij geen sprake was van geweld. De bedoeling was de Nederlanders dit deel van onze geschiedenis laten zien, zoals het destijds was. De drie instituten gingen akkoord met de door de regering aangegeven kaders voor het onderzoek en ontvingen van de Nederlandse Staat ruim € 4 miljoen aan subsidie.[3]
Al tijdens het onderzoek, maar vooral na 17 februari 2022, is door meerdere organisaties fundamentele kritiek geuit op het onderzoek en de resultaten ervan. Die kritiek betreft vooral: de eenzijdige focus op vermeend structureel excessief geweld door de Nederlandse krijgsmacht; onduidelijke definiëringen van begrippen als ‘extreem’, ‘excessief’ en ‘structureel’; onduidelijk gebruik van het begrip ‘militaire noodzaak’ en de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit; onvolledige en eenzijdige beschrijving van de context dan wel het ontbreken daarvan; het hanteren van hedendaagse normen en standpunten; het bagatelliseren van het Bersiap-geweld; en een gebrek aan militaire en juridische expertise. Samengevat komt de kritiek erop neer, dat het onderzoek niet voldoet aan de oorspronkelijke door het kabinet gestelde kaders, het wetenschappelijke gehalte van het onderzoek op een aantal punten in twijfel moet worden getrokken en het onderzoek geen evenwichtig beeld geeft van de gebeurtenissen. Met al deze tekortkomingen worden zware beschuldigingen geuit aan de Nederlandse krijgsmacht als instituut, ergo aan de leden van die krijgsmacht. De drie instituten hebben de Nederlandse krijgsmacht als instituut bestempeld tot een organisatie die doelbewust, systematisch, structureel onrechtmatig grensoverschrijdend geweld heeft gepleegd – overigens geven de onderzoekers zelf aan het geweld niet te kunnen kwantificeren. De Nederlandse krijgsmacht wordt op basis van dubieuze argumentatie weggezet als een misdadige organisatie! Immers, deze voorstelling van zaken met de aanduidingen ‘systematisch’ en ‘structureel’ veronderstelt dat het onrechtmatige, grensoverschrijdende geweld onderdeel was van de doctrine en tactiek destijds, en dat op basis hiervan – na oefening – het plan conform werd uitgevoerd, in opdracht van de uiteindelijk hoogste militaire leiding, met de beginopdracht bij de politieke leiding. Zo’n plan bestond niet en dus de opdracht tot uitvoering ook niet. De context die de instituten veronderstellen bestaat niet. Veteranen en hun nabestaanden wordt op deze wijze groot onrecht aangedaan en het imago van de krijgsmacht wordt ernstig geschaad.
Het tot twee keer toe instemmen met de conclusies van het dekolonisatieonderzoek door de regering maakt vervolgens de weg vrij om deze onjuiste weergave van een deel van de vaderlandse geschiedenis op te nemen het onderwijs. Daarbij moet worden opgemerkt dat de Canon van Nederland, het hoofdstuk ‘Indonesië, 1945 – 1950’, met als ondertitel ‘De strijd voor onafhankelijkheid’, sinds de aanpassing in 2020 reeds acht aantoonbare fouten bevat.
Hoewel de kritiek op het dekolonisatieonderzoek zowel voor als na de eerste kabinetsreactie op 17 februari 2022 ruimschoots bekend is gemaakt – onder meer tijdens de rondetafelgesprekken die op 23 en 30 mei van het vorige jaar met de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken[4] – heeft het kabinet hierop tot en met het uitbrengen van de tweede reactie feitelijk niet gereageerd.
Het is in het belang van de veteranen en hun nabestaanden en in het belang van de Nederlandse krijgsmacht dat deze onjuiste manier van geschiedschrijving wordt gecorrigeerd. Om deze redenen heeft een groep van zestien auteurs – historici, juristen, officieren (b.d.), publicisten en veteranen – het initiatief genomen tot het schrijven van het boek Het pijnlijke afscheid van de Indische Archipel, waarin een aantal centrale aspecten uit de dekolonisatieperiode 1945 – 1950 nader is uitgewerkt en een antwoord wordt geven op de onderkende tekortkomingen in het dekolonisatieonderzoek.
De betekenis van het boek
De terechte vraag is natuurlijk wat de betekenis is van dit boek, wat de meerwaarde is in de discussie over dit deel van onze geschiedenis.
Om te beginnen wordt de geschiedenis beschreven op basis van principes die recht doen aan objectieve en verantwoorde geschiedschrijving. Hiermee wordt afstand genomen van geschiedschrijving op basis van hedendaagse normen en politieke of moralistische opvattingen. Het gaat erom de geschiedenis objectief te beschrijven, zoals het toen was.
Daarvoor is het essentieel om de volledige historische context te beschrijven en dat is het tweede aspect in het boek. De context wordt in meerdere hoofdstukken uitgebreid beschreven, waardoor een evenwichtig beeld ontstaat van de gebeurtenissen. Dat betekent overigens niet dat gemaakte fouten worden ontkend. Dat zich ook aan de zijde van de Nederlandse krijgsmacht excessen hebben voorgedaan is evident. Maar het is dan wel van belang om een duidelijk beeld te geven van de omstandigheden waaronder die excessen konden ontstaan en wat in die tijd de van toepassing zijnde rules of engagement (ROE) en andere geldende bepalingen waren, die een verklaring kunnen zijn voor de gebeurtenissen. Dat is niet alleen van belang om achteraf te kunnen verklaren waarom het kon gebeuren, maar ook om voor de toekomst lessen te kunnen trekken. Zo maakt een completere beschrijving van de context ook duidelijk dat het niet houdbaar is om het Bersiap-geweld voor een deel te verklaren als reactief geweld door het optreden van het Nederlandse leger. Ook wordt door het beschrijven van de context duidelijk hoe het optreden van de krijgsmacht mede werd bepaald door de rol van de politiek, zowel aan Nederlandse als aan Indonesische zijde. Een laatste te noemen element bij de beschrijving van de context betreft de juridische analyse die duidelijk schept over de betekenis van de door Soekarno op 17 augustus 1945 uitgesproken proklamasi en de positie van Nederland m.b.t. de soevereiniteit over Nederlands-Indië.
Soekarno leest de proklamasi voor op 17 aug. 1945 (foto: Wikimedia Commons)
Een derde te noemen aspect uit het boek is het beschrijven van de vele humanitaire acties door eenheden van de Nederlandse krijgsmacht, zoals voedselvoorziening en het organiseren van medische zorg. Dit optreden, waarbij de uitoefening van geweld geen rol speelde – een aspect uit de in 2017 overeengekomen kaders voor het dekolonisatieonderzoek – heeft in de uitvoering van het dekolonisatieonderzoek geen plaats heeft gekregen.
Een vierde te noemen aspect van het boek is de uitgebreide aandacht voor het militaire optreden aan Indonesische zijde, tegenover het optreden van de Nederlandse krijgsmacht. Hiermee wordt niet alleen duidelijk hoe Nederland werd geconfronteerd met op grote schaal uitgevoerde guerrilla-acties, maar uit de analyses blijkt ook het ontbreken van militaire expertise bij de uitvoerders van het dekolonisatieonderzoek.
Een laatste te noemen aspect van het boek is het onderzoek naar een drietal beeldbepalende militaire acties. Beeldbepalend, omdat deze acties jarenlang als iconische voorbeelden van excessief geweld worden aangeduid, waarbij sprake zou zijn van grote aantallen onschuldig geëxecuteerde mensen, martelpraktijken en andere oorlogsmisdrijven. Het betreft de acties bij Pesing (1946), het optreden op Zuid-Celebes door Westerling en het Depot Speciale Troepen (eind 1946 – begin 1947) en de actie bij Rawagedeh (1947). De drie de acties worden in het boek besproken en nader geanalyseerd op basis van uitgebreid en gedegen bronnenonderzoek. De conclusie is dat het in alle gevallen reguliere militaire operaties betrof, die binnen de kaders van de gegeven opdrachten en geldende bepalingen werden uitgevoerd. Die acties kunnen en mogen daarom niet als voorbeelden van excessief geweld worden geduid. Deze conclusie werpt een heel ander licht op de beschuldigingen volgens het dekolonisatieonderzoek en impliceert tevens eerherstel voor de bij die acties betrokken eenheden en militairen.
Kort samengevat biedt het boek een objectieve beschrijving op hoofdlijnen van de geschiedenis, van de historische context met alle relevante aspecten, duidelijke op militaire en juridische expertise gebaseerde analyses en vermelding van acties door de krijgsmacht die in het dekolonisatieonderzoek zijn weggelaten.
De auteurs komen tot enkele opvallende constateringen:
- De onafhankelijkheidsdatum van de Republiek Indonesië is niet 17 augustus 1945; de juiste datum is 27 december 1949.
- De Bersiap was wel degelijk een periode met wreed en genocidaal geweld.
- De Haagse politiek heeft destijds gefaald.
- De groep Soekarno en Hatta streefde naar rekolonisatie van de gehele Archipel onder leiding van ‘Java’.
- De Nederlandse krijgsmacht werd ingezet om de wrede guerrilla, terreur en tactiek van de verschroeide aarde te beteugelen en de bevolking daartegen te beschermen. Er was, gezien de feitelijke en juridische situatie, geen sprake van een (dekolonisatie) oorlog.
- De zogenoemde affaires Pesing, Westerling op Zuid-Celebes en Rawagedeh waren reguliere militaire acties en kunnen niet worden aangemerkt als symbolen van excessief geweld en oorlogsmisdaden.
- De Nederlandse krijgsmacht pleegde veel humanitaire acties.
Hoe verder?
Het is voor de schrijvers van Het pijnlijke afscheid van de Indische Archipel duidelijk dat iets gedaan moet worden met de uitkomsten en hopelijk geldt dat ook voor de lezers. De verschillen met de resultaten van het dekolonisatieonderzoek zijn zo groot, dat het boek niet onbesproken kan blijven. Gezien de eerder vertoonde houding van de onderzoekers van de drie instituten NIOD, KITLV en NIMH, is ook nu niet te verwachten dat zij de discussie aangaan. Die discussie had in een veel eerder stadium moeten plaatsvinden en veel van de kritiek is ook al veel langer bekend. In dit blad is daar meerder keren over gepubliceerd, Carré nr. 3 van 2022 werd zelfs als themanummer aan het dekolonisatieonderzoek gewijd.[5]
Op 17 april jl. vond in Perscentrum Nieuwspoort de presentatie plaats van het 370 pagina’s tellende boek. Het eerste exemplaar werd in ontvangst genomen door de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK), lgen der mariniers Frank van Sprang, tevens Inspecteur der Veteranen. Dan is het nu aan de politiek om te reageren, na de eerste en tweede kabinetsreactie, respectievelijk op 17 februari en 14 december van het afgelopen jaar en de rondetafelgesprekken met de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken op 23 en 30 mei van hetzelfde jaar. Mede met het oog op het nog te voeren Kamerdebat over de uitkomsten van het dekolonisatieonderzoek worden met de publicatie van het boek de volgende effecten nagestreefd:
- erkenning van de politiek (kabinet en Kamer) dat het dekolonisatieonderzoek niet overeenkomstig de afgesproken kaders uit de brief d.d. 2 december 2016 is uitgevoerd;
- erkenning van de politiek dat het boek een aanvulling is op het dekolonisatieonderzoek en daarom een plaats krijgt in het geschiedenisonderwijs ;
- publiekelijk eerherstel voor de Nederlandse krijgsmacht en voor de in het boek genoemde eenheden/veteranen;
- het boek onderdeel te laten zijn van het dossier voor het aanstaande Kamerdebat over het dekolonisatieonderzoek.
In meer algemene zin is het standpunt dat er een einde moet komen aan het verdraaien, uitwissen en vermelden van grove onjuistheden bij het beschrijven van dit deel onze geschiedenis. In de eerste kabinetsreactie n.a.v. het dekolonisatieonderzoek stelt het kabinet dat het noodzakelijk afstand neemt van de conclusie die het toenmalige kabinet-De Jong trok in de Excessennotauit 1969 (namelijk de conclusie dat de krijgsmacht zich als geheel correct had gedragen). Het standpunt van het kabinet is nu dat de krijgsmacht als instituut zich schuldig heeft gemaakt aan het systematisch en structureel toepassen van excessief geweld. Dit standpunt lijkt moeilijk overeind te houden na bestudering van Het pijnlijke afscheid van de Indische Archipel.
Het gaat erom de geschiedenis objectief te beschrijven in de historische context, zoals het toen was
Eindnoten:
- Zie de synthesestudie Over de grens.
- Eerste kabinetsreactie: Kamerstuk 26049-92, d.d. 17 februari 2022; tweede kabinetsreactie: brief van het kabinet van de minister-president met referentie 4305223, d.d. 14 december 2022.
- Kamerstuk 26049-82 d.d. 2 december 2016; Kamerstuk 26049-83 d.d. 23 februari 2017.
- Website Tweede Kamer; zoek op ‘Commissieverslagen’ en ‘Dekolonisatieonderzoek’.
- Carré 3-2022 was als themanummer gewijd aan de uitkomsten van het dekolonisatieonderzoek; in vier artikelen en het Vierkant Beschouwd werd nader ingegaan op de onderzoeksresultaten. In de daaraan voorafgaande periode werden vanaf augustus 2020 totaal negen artikelen in relatie tot het lopende dekolonisatieonderzoek gepubliceerd.