OPINIE – BINNENLAND
Herijking operationele inzet
MARTIJN KITZEN
‘De krijgsmacht doet wereldwijd mee aan tal van grotere en kleine missies’, aldus de website van het Ministerie van Defensie. De opsomming die volgt laat inderdaad zien dat Nederland op diverse manieren bijdraagt aan een scala van operaties in een flink aantal verschillende landen. Wat daarbij opvalt is dat momenteel het grootste aantal militairen wordt ingezet in respectievelijk Litouwen en Roemenië, als onderdeel van de ‘geruststellende maatregelen’ voor Oost-Europese NAVO-bondgenoten.
Deze zogeheten enhanced Forward Presence (EFP) is van een wezenlijk andere aard dan het gros van de missies, die veel meer een expeditionair karakter hebben. Die laatste categorie betreft immers vooral de uitzendingen die afgelopen dertig jaar de kerntaak van Defensie vormden. Denk bijvoorbeeld aan de bijdragen aan stabilisatie in fragiele staten zoals Irak of Mali. Het zwaartepunt ligt echter niet langer bij dit soort operaties. Dat lijkt me niet meer dan gepast nu de krijgsmacht zich voor het eerst sinds het einde van de Koude Oorlog weer op conventionele afschrikking binnen Europa richt. We kunnen dan ook constateren dat deze verschuiving niet meer dan logisch is. De krijgsmacht moet worden ingezet waar de nood het hoogst is.
Een Duitse Leopard tank tijdens een eFP-oefening (foto: SHAPE)
Toch denk ik dat het van groot belang is verder na te denken over deze verandering in operationele inzet en de gevolgen daarvan. De huidige internationale veiligheidssituatie is uitermate complex en lijkt in de nabije toekomst alleen maar onoverzichtelijker te worden. Op dit moment is het duidelijk dat de prioriteit ligt bij het afschrikken van verdere Russische agressie in Oost-Europa. Maar het is verre van zeker dat de dreiging verdwijnt wanneer daar een conventioneel evenwicht wordt bereikt. Rusland schrikt er niet voor terug om met hybride acties in Europa toe te slaan, of om indirect voor problemen te zorgen door het in de hand werken van instabiliteit in de ons omringende landen. Op wereldniveau kan de rivaliteit tussen de Verenigde Staten (VS) en China ontaarden in een strategische competitie waaraan Europa zich niet zal kunnen onttrekken. Sterker nog, het vorig jaar vastgestelde strategisch concept van de NAVO erkent dat China op dit moment al een reële uitdaging vormt voor de Euro-Atlantische veiligheid. En dan hebben we ook nog te maken met niet-statelijk groeperingen die er (al dan niet als proxy-actor) steeds beter in slagen om op allerlei manieren een bedreiging te vormen voor staten. Voor een land als Nederland betekent dit, dat we moeten beschouwen hoe we onze kleine krijgsmacht zo optimaal mogelijk kunnen inzetten om onze nationale belangen in dit onoverzichtelijke veiligheidslandschap veilig te stellen. Dat vergt inderdaad een kritische analyse van het operationele optreden.
Hoe kunnen we onze kleine krijgsmacht optimaal inzetten?
Gezien de internationale veiligheidssituatie zullen we erop voorbereid moeten zijn de krijgsmacht in te zetten tegen grootschalige statelijke dreigingen, ter bestrijding van instabiliteit en niet-statelijke bedreigingen en als bescherming tegen hybride actie – al is dat laatste zeker vooral ook een rol voor andere overheidsinstanties. Als we kijken naar de huidige drie hoofdtaken van de krijgsmacht dan dekken deze aardig de lading. We moeten zowel het eigen als bondgenootschappelijk grondgebied kunnen verdedigen, de internationale rechtsorde en stabiliteit beschermen en de overheid kunnen ondersteunen bij nationale (en internationale) rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp. Daarbij wil ik de kanttekening plaatsen dat deze hoofdtaken door complexiteit van de veiligheidssituatie steeds meer met elkaar vermengd zullen raken, maar daar kom ik graag een andere keer op terug. Wat hier telt is dat we op ieder willekeurig moment een of meerdere hoofdtaken moeten kunnen uitvoeren al naar gelang de situatie erom vraagt.
De eFP van de NAVO (foto: Wikimedia Commons)
De grens tussen oefenen en inzet vervaagt
Op papier is onze krijgsmacht natuurlijk altijd in staat geweest om het hele palet aan taken te bestrijken. De werkelijkheid laat echter een ander beeld zien. De organisatie en haar processen zijn de laatste decennia geoptimaliseerd voor uitzendingen in het kader van de tweede hoofdtaak en daar worden we nu mee geconfronteerd. We zien op dit moment bijvoorbeeld dat in sommige gevallen de grens tussen oefening en inzet vervaagt. Denk bijvoorbeeld aan de hier eerder genoemde deelname van Zr. Ms. Evertsen aan de UK Carrier Strike Group. Gereedstelling en inzet overlappen elkaar en dat kan vergaande consequenties hebben voor onder andere politieke en juridische kaders, budgetten en personele voorzieningen. Een eenheid en haar mensen mag dan formeel weliswaar niet ingezet zijn, maar levert intussen wel een voor Nederland cruciale bijdrage aan de internationale veiligheidssituatie. Wat dat betreft is het veelzeggend dat de door Defensie gepresenteerde lijst met missies geen enkele referentie bevat naar de rol van Nederlandse militairen in operatie Interflex, de training van Oekraïense militairen in het Verenigd Koninkrijk (VK). Nu we te maken hebben met een fundamentele koerswijziging is het noodzakelijk dat we ons niet alleen bezig houden met de manier waarop we de krijgsmacht willen inrichten, maar vooral ook met de vraag hoe we haar willen inzetten. Kortom, tijd voor herijking van de operationele inzet.
Martijn Kitzen is hoogleraar aan de Nederlandse Defensie Academie en voormalig officier.