OPINIE – BINNENLAND
Beeldvorming bij militaire operaties
Media zijn op dat gebied geen betrouwbare gids
BGEN B.D. P.K. Smit
‘Media dienen als gids om greep te krijgen op de werkelijkheid, ze bepalen in belangrijke mate ons beeld van de werkelijkheid. Maar in hoeverre zijn ze een betrouwbare gids? Hoe verhoudt het beeld dat zij schetsen zich tot de werkelijke wereld?’ Dat was de hoofdvraag die het NPO 1 radioprogramma ARGOS zich stelde. Maar uitgerekend de uitzending van 27 november 2022, die het mediabeeld toetste over de genocide in Srebrenica en de rol van Dutchbat, slaagde er niet in beeld en werkelijkheid dichter bij elkaar te brengen.
De hoofdvraag van die uitzending was: waarom compenseert de Nederlandse Staat Dutchbat-veteranen voor de negatieve beeldvorming? En wie bepaalde de beeldvorming: de media, het ministerie van Defensie of de Dutchbatters zelf? Wat ARGOS betreft was het antwoord duidelijk. Twan Huys mocht dat zowel aan het begin als aan het einde hardop uitspreken: met die excuses werd aan geschiedvervalsing gedaan. Men vond het kennelijk niet nodig hem om een toelichting te vragen.
De leiding van Defensie heeft de zorgplicht de eer en goede naam van het personeel te waarborgen
Wat had men aan Twan Huys zoal kunnen vragen? UNPROFOR, de internationale troepenmacht die onder meer de veiligheid in bepaalde moslimenclaves moest waarborgen, slaagde er niet in te voorkomen dat enkele duizenden op wraak beluste Serven zich concentreerden rondom de enclave Srebrenica. Was het dan reëel te verwachten dat Dutchbat met enkele honderden militairen die veiligheid toch kon waarborgen? En er is voldoende gedocumenteerd, ook door Twan Huys, dat onder de ogen van Dutchbat de Serven grove misdaden begingen. Had Dutchbat op basis van deze waarnemingen kunnen concluderen dat er buiten hun beeld een genocide plaats vond en hadden ze er dan wat tegen kunnen doen? Zonder een degelijk antwoord op dit soort vragen blijft de bewering dat er sprake is van geschiedvervalsing op drijfzand berusten en is de missie van ARGOS over dit onderwerp mislukt.
Een andere vraag die nooit gesteld wordt is waarom partijen die zeggen schade te hebben geleden door de inzet van Nederlandse militairen, diezelfde militairen straffeloos kunnen beschuldigen van oorlogsmisdaden. Als er al oorlogsmisdaden begaan zouden zijn, waarom zijn er dan geen strafprocessen waarin een strafrechter wettig en overtuigend moet bewijzen dat die misdaden gepleegd zijn voordat een civiele rechter het recht op een schadevergoeding kan toetsen? In een strafproces is een verdachte immers onschuldig tot het tegendeel bewezen is terwijl in een civiele rechtszaak het aan de aangeklaagde partij is voldoende aannemelijk te maken dat het niet aan hem ligt en hij dus de bewijslast heeft? De civiele rechter herkent dit probleem in zijn vonnis van 23 november 2022 over een bombardement in Chora (Afghanistan) op een wooncomplex: ‘Afgezien van het feit dat veronachtzaming van het IHR [Internationaal Humanitair Recht, in de volksmond oorlogsrecht] niet zonder meer tot een dergelijk misdrijf leidt en een dergelijk oordeel bovendien niet aan de civiele rechter is, is belangrijk te benadrukken dat de rechtbank niet heeft vastgesteld dat de quala [ommuurd wooncomplex] geen militair doel was en [ik vermoed dat hier ‘maar’ bedoeld wordt] dat er ten tijde van het bombardement op quala 4131 onvoldoende gegevens waren op grond waarvan een reasonable commander deze quala als militair doel zou mogen aanmerken’.
In de rechtszaken over de rol van Dutchbat in Srebrenica, was een belangrijke vraag wie verantwoordelijk was voor de schade, UNPROFOR of de Staat der Nederlanden, als baas van Dutchbat. De conclusie toen was dat de Staat der Nederlanden schadeplichtig was. Volgens de Hoge Raad was UNPROFOR niet meer in control toen de enclave gevallen was en dus van een missie van Dutchbat geen sprake meer kon zijn. Daarom was de Staat der Nederlanden aansprakelijk en werd in de beeldvorming de schuld van Dutchbat bevestigd. Op deze redenering valt het nodige aan te merken, maar zou in vergelijkbare gevallen wel als uitgangspunt moeten gelden.
Het tegendeel lijkt waar. De Staat der Nederlanden is schadeplichtig voor het bombardement in Chora terwijl de operatie van Taskforce Uruzgan volledig binnen het mandaat van zijn hogere niveau, Regional Command South van ISAF viel. Ook de Nederlandse F-16 die het bombardement in Irak uitvoerde waarbij onbedoeld ca. zeventig burgerslachtoffers vielen, opereerde binnen het mandaat van het hogere niveau.
Veel vragen worden dus niet gesteld als er slachtoffers vallen door de inzet van Nederlandse militairen bij de inzet in het kader van internationale operaties. Het gevolg is dat media geen betrouwbaar beeld kunnen schetsen van de situatie en de krijgsmacht buiten zijn toedoen in een kwaad daglicht wordt gezet.
Kan dat anders? Als de leiding van Defensie dit laat afhangen van de media, verandert er niets. Een stap zou kunnen zijn dat er een helder, wettelijk kader komt voor de inzet van militairen bij internationale operaties. Daarin zou onder meer geregeld kunnen worden dat pas na een strafrechtelijke veroordeling bij een civiele rechter een verzoek tot schadevergoeding kan worden ingediend. Alleen zo krijgt een eventuele aansprakelijkheid een vaste grond.
Tot die tijd ligt op de leiding van Defensie de zorgplicht de eer en goede naam van zijn personeel te waarborgen. Dat alleen overlaten aan de landsadvocaat biedt geen garantie op succes.