OPINIE - BINNENLAND
Lessen uit de Koude Oorlog #2
Parallellen met de Koninklijke Landmacht in de jaren tachtig
Echelonering, logistiek en de nationale sector
LKOL C. KAMPHUIS
Echelonering van de vuursteun
Vooruitgeschoven logistiek
Host Nation Support
Als gevolg van de inval in Oekraïne door de Russische Federatie op 24 februari 2022 is de transformatie van de NATO, alle westerse landen en de landmacht in een stroomversnelling terecht gekomen. De eerste hoofdtaak heeft weer nadrukkelijk prioriteit. Hiermee lijkt er een cirkel rond te zijn, en zijn we weer terug waar de Koude Oorlog eindigde met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991. Het aantal actief dienende militairen dat de periode van voor 1991 heeft meegemaakt, en ervaring heeft met het voorbereiden op een grootschalig conflict, wordt steeds kleiner. Ondanks dat de situatie anno 2023 niet één op één vergelijkbaar is met de situatie tussen 1945 en 1991, kunnen er toch waardevolle lessen worden geleerd uit die tijd. Daarom is het zeer interessant om te zien hoe de Koninklijke Landmacht (KL) toen was georganiseerd en optrad.
Dit is het tweede deel in een serie artikelen dat ingaat op de lessen die kunnen worden getrokken uit de Koude Oorlog. Ook nu is voor dit artikel gebruik gemaakt van Met de blik naar het oosten: de Koninklijke Landmacht, 1945-1990 van J. Hoffenaar en B. Schoenmaker, en de website Netherlands Armed Forces Order of Battle 1985, verzorgd door Hans Boersma.[1] Ook is er feedback gegeven door oudgedienden vanuit de NOV en collega’s met dossierkennis over de onderwerpen binnen Staf CLAS.
Dit deel richt zich eerst op de organisatie en echelonering van Combat Support (CS), Combat Service Support (CSS) en Command & Control Support (C2Spt) eenheden binnen het legerkorps. Vervolgens wordt er gekeken naar het belang van effectieve logistiek, de rol van familievorming daarbij en de inrichting van militaire mobiliteit. Het sluit af met de taakverdeling tussen de nationale sector en het Eerste Legerkorps (1Lk) dat werd ingezet aan de oostgrens van de NAVO.
Indeling van typen eenheden volgens NATO AJP 3.2, die gezamenlijk het gevecht van verbonden wapens kunnen uitvoeren[2]
De organisatie van 1 Lk omstreeks 1985
Echelonering van CS-, CSS- en C2Spt-eenheden zorgt voor redundantie en flexibiliteit
Echelonering betekent in dit artikel dat verschillende CS-, CSS- en C2Spt-eenheden op diverse niveaus decentraal binnen de landmacht voorkwamen, van compagnie tot en met het legerkorps en in de nationale sector.
Om zelfstandig het gevecht van verbonden wapens te kunnen uitvoeren, hadden de tien gevechtsbrigades allemaal voldoende CS-, CSS- en C2Spt-eenheden. Er waren daarnaast nog CS-, CSS-, en C2Spt-eenheden binnen de legerkorpstroepen van 1Lk en in de nationale sector. Dit zorgde voor gesloten logistieke, verbindings- en geneeskundige ketens van de gevechtszone in de Noord-Duitse laagvlakte tot aan het Nederlands grondgebied.
De legerkorpstroepen bestonden onder meer uit 1 Legerkorpsartillerie, 101 Luchtdoelartilleriegroep, 101- en 102 Geniegevechtsgroep, 101Verbindingsgroep, en het Legerkorps Logistiek Commando (LLC) inclusief 102 Geneeskundige groep.[3] Legerkorpstroepen konden worden ingezet onder leiding van het legerkorps, gekoppeld aan één van de tien gevechtsbrigades, of als divisietroepen. Er was sprake van redundantie die zorgde voor (beperkte) buffers tegen verliezen binnen de legerkorpstroepen en die de mogelijkheid bood om een zwaarteput te leggen. Dit kon door de divisie in het zwaartepunt meer (en andere divisies dus minder) eenheden van de legerkorpstroepen in steun te geven. De CS-, CSS- en C2Spt-eenheden binnen de gevechtsbrigades en de legerkorpstroepen hadden elk specifieke taken in de ketens.
Organisatie 101 Verbindingsgroep omstreeks 1985. Van ieder verbindingsbataljon waren een of twee compagnieën mobilisabel.
De Acht van Cloppenburg: op deze wijze werden de ketens ingetekend. Draai de afbeelding en er staat een cijfer acht.
Een belangrijk logistiek knooppunt in de keten was het depotgebied Cloppenburg, bekend als de Acht van Cloppenburg. Dit gebied had meerdere functies waaronder opslaglocaties voor extra voorraden en een rustlocatie voor chauffeurs van het Nationaal Logistiek Commando (NLC) die op en neer naar één van de vier aanvulplaatsen van het legerkorps reden.
Binnen de landmacht was de logistiek gedurende de jaren tachtig in ontwikkeling. Zo ging de landmacht vanaf 1984 over op een nieuw bulkbevoorradingssysteem voor klasse III (brandstof, olie en smeermiddelen), dat gebruik maakte van onder meer het Brandstof Transport Middel (BTM, een vrachtwagen met een tank van 21.000 liter) binnen het LLC en het Brandstof Distributie Middel (BDM, een vrachtwagen met een tank van 4000 liter) bij de gebruikende eenheden. Voor de bevoorrading van klasse III was het Central European Pipe Line System (CEPS) een belangrijk fenomeen, waarmee tot in Duitsland brandstof in bulk werd getransporteerd en afgenomen kon worden. Voor de bevoorrading van klasse V (munitie) werden er onder meer nieuwe munitiecomplexen gebouwd in Duitsland onder het door de NAVO gefinancierde project Forward Storage Sites (FSTS). Ook werden er nieuwe voertuigen ingevoerd waaronder de DAF YTV 2300 trekker met verrijdbare autolaadkraan (VALK), en de DAF YAZ 2300 en YA 4440/4442 met vaste autolaadkraan (ALK) wat de capaciteit flink verhoogde. Dit leidde tot de invoering van het zogenaamde verbeterd munitiebevoorradingssysteem.[4]
Het divisieniveau speelde overigens geen rol in de logistieke ketens. Die keten liep vanuit de depots in Nederland en Duitsland via het NLC naar de verdeelplaatsen van het LLC en vervolgens verder (via de legerkorpsverzorgingsbataljons) naar de legerkorpstroepen of via de verdeelplaatsen van de brigade bevoorradingscompagnie verder naar voren naar de bataljons (goederen- en gevechtstrein) en (zelfstandige) compagnieën (gevechtstrein).
Logistieke keten bevoorrading klasse III (Afbeelding bureau geschiedschrijving regiment B&T)
Logistieke keten bevoorrading klasse V (Afbeelding bureau geschiedschrijving regiment B&T)
Binnen de huidige landmacht die uit drie gevechtsbrigades bestaat, zijn delen van de CS-, CSS-, en C2Spt-capaciteiten in afgeslankte vorm gecentraliseerd binnen het Operationeel Ondersteuningscommando Land (OOCL) en het Defensie Grondgebonden Luchtverdedigingscommando (DGLC). Deze gecentraliseerde capaciteiten zijn op dit moment (en na de geplande maatregelen) nog onvoldoende om de drie gevechtsbrigades gelijktijdig voor de inzet (aan de oostflank) te ondersteunen. De onbalans tussen CSS-eenheden en de te steunen gevechtseenheden is het gevolg van keuzes uit het verleden waardoor er in verhouding meer is bezuinigd op CSS-eenheden dan op de CS-eenheden. Dit is niet het gevolg van de logistieke concepten op zich zoals deze worden toegepast, zoals het Fysieke Distributie (FD) concept voor bevoorrading en transport.
Om weer meer in balans te komen, worden in een eerste stap de brigades aangevuld met beschikbare CS en CSS, maar blijven schaarse capaciteiten centraal georganiseerd. Zo wordt, als gevolg van de Defensienota(DN) 2022, de geneeskundige capaciteit uitgebreid en krijgen de heavy en medium brigade de beschikking vanuit het Bevoorradings- & Transportcommando (B&TCo) over vooruitgeschoven transportcapaciteit (Forward Support Detachements) voor bevoorrading van goederen. De uitbreidingen op het gebied van CS, respectievelijk vuursteun en grondgebonden luchtverdediging, zullen in de volgende twee paragrafen verder toegelicht worden.
Bij inzet van de landmacht houden de logistieke en geneeskundige ketens echter niet op bij het brigade-achtergebied. Dit betekent dat op hogere tactische niveaus – zoals binnen de Duitse divisies waar Nederlandse eenheden onder vallen, maar ook op het niveau 1GNC of Multinational Corps North-East – er CS-, CSS- en C2Spt-functies ingevuld zullen moeten worden met eenheden ten behoeve van het gevecht. Dit moet ook gebeuren tussen het achtergebied van de gevechtszone en Nederland ten behoeve van het voortzettingsvermogen en instandhouding van het gevecht. Om de keten naar Nederland te sluiten is er voor bevoorrading en transport een concept in ontwikkeling waarbij een partnerschap wordt aangegaan met civiele transportbedrijven als aanvulling op het B&TCo, genaamd het Ecosysteem Logistiek. Deze civiele partners zullen grotendeels de opvoer vanuit Nederland naar de Theater Logistical Base of het voorraadcentrum (VC) voor hun rekening nemen. Naast de verminderde capaciteit in de logistieke keten, is de afstand tot het inzetgebied ten opzichte van de Koude Oorlog ook nog eens drie keer zo groot geworden. Daarom wordt er ook gekeken naar forward positioningvan voorraden en dienstverlening, zoals bijvoorbeeld afspraken met bedrijven en industrie die al fabriekslocaties oostelijker in Europa hebben. Daarnaast is het mogelijk voor transport om op korte termijn een en ander te clusteren samen met Duitsland, maar er blijft voor zowel Nederland als Duitsland behoefte aan een eigen logistieke keten door verschillen in materieel, goederen, ICT en procedures. Er wordt in een studie wel gekeken naar mogelijkheden om de ketens van beide landen te integreren of verregaand samen te laten werken.
Samengevat wil de landmacht de CSS-capaciteiten zoals transport verder versterken met andere concepten zoals samenwerking met bedrijfsleven, inzet van reservisten en samenwerking met Duitsland. Daarbij kunnen we leren van de werkwijze tijdens de Koude Oorlog. De volgende twee paragrafen gaan verder in op echelonering en decentralisatie van CS-capaciteiten, respectievelijk de grondgebonden vuursteun en grondgebonden luchtverdediging.
Er was redundantie binnen de CS-, CSS- en C2Spt-eenheden van het legerkorps
Schematische weergave logistieke lijnen anno 2023 van Nederland naar de gevechtszone en terug.
Scania Wissellaadsystemen van het B&TCo (Foto: Ministerie van Defensie)
Echelonering van de vuursteun zorgt voor de juiste middelen op het juiste niveau
Tijdens de Koude Oorlog beschikte de landmacht over een vuursteunorganisatie waarbij ieder niveau wapensystemen had met een voor dat niveau benodigde dracht, oftewel een gelaagde vuursteun. Zo had medio jaren tachtig elk pantserinfanteriebataljon drie mortierpelotons 120mm met in elk peloton drie stukken. De negen pantserinfanterie-/pantserbrigades hadden elk een eigen afdeling veldartillerie met achttien 155mm M109 houwitsers en 101 Infanteriebrigade had een eigen afdeling met achttien getrokken 155mm M114 houwitsers.
Het legerkorps had daarnaast ook de beschikking over 1 Legerkorpsartillerie. Medio jaren tachtig bestond deze na volledige mobilisatie uit:
- een afdeling M109 gemechaniseerde 155mm houwitsers;
- zes afdelingen M114 getrokken 155mm houwitsers;
- een afdeling M107 gemechaniseerde 175mm houwitsers;
- drie afdelingen M110 gemechaniseerde 203mm houwitsers;
- 19 Afdeling Veldartillerie dual capable [5], uitgerust met de M110;
- 129 Afdeling Veldartillerie dual capable, bewapend met de MGM-52C Lance tactische ballistische grond-grond raket;
- een artillerie meetafdeling (terreinmeetdienst, geluidsmeetdienst, mortieropsporingsradar);
- vier stafdetachementen voor het vormen van vier veldartilleriegroepen (een veldartilleriegroep kreeg meerdere afdelingen onder bevel);
- vier infanteriebeveiligingscompagnieën (voor het beveiligen van de nucleaire artillerie).
Bij inzet konden de veldartilleriegroepen rechtstreeks aan de divisies worden gekoppeld, of voor het legerkorps taken uitvoeren. Later in de jaren tachtig kreeg Nederland ook de beschikking over twee zelfstandige batterijen raketartillerie, bewapend met het M270 Multiple Rocket Launch System (MLRS). De nucleaire taken van 19 Afdeling Veldartillerie werden in 1989 ondergebracht bij de nieuw opgerichte 19 Batterij Speciale Opdrachten.
M110 gemechaniseerde 203 mm houwitser in gebruik bij 1 Legerkorpsartillerie. (Foto: Collectie Nederlands Instituut voor Militaire Historie)
De tien brigade-afdelingen hadden als belangrijkste taak om directe steun aan het nabijgevecht van de brigades te geven. Het fenomeen diepe operatie was een nieuw concept en daaraan werd invulling gegeven door de divisie en het legerkorps, en nog niet door de brigade.[6} Door de legerkorpsartillerie werd invulling gegeven aan het uitvoeren van grondwapensysteembestrijding[7], oftewel counter battery fire: het beschieten van vijandelijke artillerie-eenheden. De tweede hoofdtaak voor de legerkorpsartillerie was het leggen van een zwaartepunt. Dit kon worden gerealiseerd door het toebedelen van extra veldartilleriegroepen aan een divisie, en door vuurversterking van de brigade-afdelingen. Ook kon er beperkt invulling worden gegeven aan de diepe operatie van de divisies en het legerkorps. De beperking zat hem onder meer in het gebrek aan sensoren in de diepte voor doelopsporing. De inzet van de MLRS was ook een beperking. Dit systeem was in staat een gebied met een oppervlakte van een vierkante kilometer te vernietigen met ongeleide raketten, wat in het dichtbevolkte West-Europa juridisch en ethisch gezien niet wenselijk was. Een andere beperking was de afstemming die nodig was voor de inzet van langedrachtsystemen met onder meer de luchtmacht, waarvoor geen geschikte communicatiemiddelen voorhanden waren. Als laatste was er slechts een beperkte hoeveelheid munitie voorhanden voor de wapensystemen met langere dracht.
De 120mm mortieren van de pantserinfanteriebataljons werden beschouwd als infanteriewapen. Zij waren een middel van de bataljonscommandant voor het steunen van zijn gevecht. De vuursteuncoördinatie van mortieren en artillerie bij de pantserinfanteriebataljons werd uitgevoerd door een liaison (LSO) detachement dat werd geleverd door de afdeling veldartillerie van de brigade, aangevuld met personeel van de pantserondersteuningscompagnie (paostcie) van het bataljon. Ook bij de tankbataljons werd vanuit de brigade-afdeling een LSO-detachement geplaatst. Voor de vuursteuncoördinatie op brigadeniveau werd vanuit de afdeling veldartillerie van de brigade eveneens een LSO-detachement bij de brigadestaf geplaatst. Op een vergelijkbare manier werden er liaisons gebruikt voor de divisies en veldartilleriegroepen. Dit alles betekende dat op alle niveaus de vuursteun adequaat kon worden gecoördineerd.
Op het moment van schrijven is alle resterende vuursteuncapaciteit 155mm en 120mm (mortieren) van de landmacht gecentraliseerd binnen het OOCL in het vuursteuncommando (VustCo). De 120mm mortieren zijn nog een Single Source Management (SSM) capaciteit voor zowel de landmacht als het Korps Mariniers (KMarns). Op dit moment staat er wel een grote reorganisatie van de vuursteun op het punt van beginnen.
Rond 2027 zullen 13 Lichte Brigade (13 Ltbrig) en 43 Gemechaniseerde Brigade (43 Mechbrig) weer een eigen afdeling artillerie krijgen. Deze bestaan straks uit twee batterijen PzH2000 en een batterij raketartillerie uitgerust met acht stuks Precise & Universal Launch System (PULS) lanceerinrichting. De raketartillerie batterijen krijgen vanwege hun potentiële dracht een eigen Fire Direction Centre (FDC) zodat ze een divisie of legerkorps kunnen steunen met bijvoorbeeld het versterken van vuur. Daarnaast beschikken de afdelingen straks over eigen sensoren in de vorm van de multimissie radar (MMR) en Unmanned Aerial Systems (UAS).
Een Pzh2000NL vuurt een 155mm granaat af tijdens de ISAF missie in Uruzgan (Foto: Ministerie van Defensie)
De 120mm mortieren gaan weer terug naar de infanterie. 11 Luchtmobiele Brigade (11 LMB) zal weer de beschikking krijgen over de 120mm mortieren die nu nog onder het VustCo vallen en het KMarns gaat weer eigen middelen voor indirect vuur aanschaffen. Daarnaast is er het voornemen om de pantserinfanteriebataljons van 13 Ltbrig en 43 Mechbrig weer te voorzien van eigen 120mm mortieren. En er wordt nagedacht over het versterken van de vuursteun met behulp van Loitering Munitions. Een bekend voorbeeld van een dergelijk systeem zijn de Switchbladesdie de Verenigde Staten (VS) aan Oekraïne hebben geleverd.
Zolang de pantserinfanteriebataljons nog geen eigen 120mm capaciteit hebben moeten de brigade-afdelingen bij inzet de bataljons steunen waar de eigen 81mm van de bataljons niet afdoende is. Daarnaast moeten ze na invoering van de PULS in voorkomend geval ook nog de diepe operatie van divisie of korps steunen met de raketartillerie.
In Oekraïne blijkt duidelijk dat elk niveau zijn eigen vuursteunmiddelen nodig heeft, afgestemd op dat niveau. Bataljons hebben daar eigen mortieren met een beperkte dracht tot ongeveer 8 km. De brigades hebben eigen houwitsers en Multiple Rocket Launch (MLR) systemen met een maximale dracht tot ongeveer 25 km. Voor het steunen van operaties in de operationele diepte tot 80 km worden middelen met langere dracht – georganiseerd in aparte artillerie brigades – ingezet, zoals de door Nederland geleverde PzH2000 pantserhouwitsers en de bekende HIMARS. Dit lijkt op de echelonering van vuursteun zoals wij die in de Koude Oorlog ook kenden.
Het is in dat opzicht niet onverstandig wanneer dergelijke vuursteuncapaciteiten binnen de landmacht nog meer gedecentraliseerd worden met de juiste middelen en de juiste verantwoordelijkheden op het gewenste niveau. Hierbij moet rekening worden gehouden met de technologische ontwikkelingen op gebied van effectiviteit en dracht van de vuursteun. De terugkeer van 120mm mortieren bij de infanterie en het oprichten van een extra afdeling zijn stappen in de juiste richting. Een volgende stap zou zijn om ook samen met Duitsland te gaan werken aan een concept voor vuursteun op divisieniveau.
Een gelaagde luchtverdediging is onmisbaar
Binnen 1 Lk bestond een gelaagde luchtverdediging . Dit begon al op de laagste tactische niveaus met het uitvoeren van luchtnabijbeveiliging (lunabev) met persoonlijke wapens en groepswapens zoals de mitrailleurs .50 op speciale affuiten, of gemonteerd op voertuigen.
Daarnaast waren er drie afdelingen pantserluchtdoelartillerie met in totaal negen pantserluchtdoelartilleriebatterijen (paluabtn) die elk uitgerust waren met negen Pantser Rups Tegen Luchtdoelen (PRTL). Dit was een radargestuurd dubbelloops 35mm kanonsysteem op een Leopard-1 onderstel. Daarnaast beschikte iedere batterij over negen teams uitgerust met de Stinger Man Portable Air Defense System (MANPADS). Deze paluabtn konden het gevecht mobiel volgen en waren daarom geschikt voor het steunen van de negen pantser- en pantserinfanteriebrigades. Vanwege inzetbaarheidsproblemen met de PRTL was er gekozen om de paluabtn te centraliseren in drie afdelingen op legerkorpsniveau in plaats van een paluabt per brigade. Hiermee kon de inzet van schaarse middelen beter geprioriteerd worden.
101 Luchtdoelartilleriegroep had daarnaast nog drie afdelingen lichte luchtdoelartillerie voor steun aan het divisie- en legerkorpsniveau. Iedere afdeling bestond uit drie batterijen lichte luchtdoelartillerie. Elke batterij was uitgerust met zes Bofors 40mm 40L70 kanonsystemen, twee vuurleidingradars voor de 40L70, en twee vierloops mitrailleursystemen .50 voor de eigen luchtnabijbeveiliging. Deze afdelingen waren statisch en meer geschikt voor de verdediging van objecten in het achtergebied.
Tot slot hadden de Koninklijke Luchtmacht (KLu) en de mariniers eigen grondgebonden luchtverdedigingseenheden. Zo had iedere luchtmachtbasis eigen eenheden met het Hawk luchtverdedigingssysteem en de Bofors 40mm 40L70. Daarnaast waren er meerdere groepen geleidewapens (GGW) in West-Duitsland gestationeerd, uitgerust met de Hawk en Nike-Hercules luchtafweerraketten. De laatste werden eind jaren tachtig vervangen door de Patriot, die in gemoderniseerde vorm nog steeds gebruikt wordt bij het DGLC. De GGW’s waren onderdeel van het NATO Integrated Air Defense System (NATINADS). De mariniers beschikten over eigen Stingerteams.
Een Pantser Rups Tegen Luchtdoelen (PRTL; foto: NIMH)
In de periode na 1991 kreeg grondgebonden luchtverdediging een lagere prioriteit. De luchtdoelartillerie werd grotendeels wegbezuinigd en de luchtnabijbeveiliging niet langer getraind door de eenheden en verdween naar de achtergrond. De resterende grondgebonden luchtverdediging van de landmacht werd in 2012 samen met de resterende Patriot capaciteit van de luchtmacht gecentraliseerd als paarse eenheid binnen het DGLC.
De oorlog in Oekraïne laat zien dat grondgebonden luchtverdediging weer zeer relevant is. Dit als verdediging tegen (laagvliegende) vliegtuigen, helikopters, ballistische raketten, kruisraketten, maar ook zeker tegen drones en Loitering Munitions. In Oekraïne ligt de focus op raketverdediging en drones, daar waar de focus tijdens de Koude Oorlog lag op luchtverdediging. Opvallend daarbij is dat naast high-techwapensystemen zoals de Noorse NASAMS en de moderne Patriot PAC-3, ook oudere kanonsystemen zoals de Gepard (Duitse versie van de PRTL) en zelfs zware mitrailleurs en lichte snelvuurkanonsystemen gemonteerd op voertuigen een belangrijke rol hebben gekregen. De laatste zijn met name op kortere afstand effectief tegen laagvliegende helikopters, (bewapende) UAS en kamikaze drones zoals de Shahed.
Het is een positieve ontwikkeling dat de oude luchtnabijbeveiliging weer terug is in een modern jasje onder de naam All Arms Air Defense (AAAD). Vanuit de DN2022 wordt hier weer in geïnvesteerd, waaronder ook in eigen zelfbeschermingsmiddelen van eenheden tegen kleine drones. Er komt ook counter-drone capaciteit voor nationale inzet, zoals voor de bescherming van militaire vliegvelden en de Nieuwe Haven. Ook breidt het DGLC de komende jaren uit. Er wordt een extra Patriot fire unit geactiveerd. Naast de Patriot capaciteit zal het DGLC na de reorganisatie bestaan uit drie luchtverdedigingsbatterijen. De in juni 2023 opgerichte 11 Luchtverdedigingsbatterij bestaat uit een Stinger MANPADS-peloton, voor inzet binnen 11 LMB, en een Counter-UAS peloton. Het Korps Mariniers krijgt ook weer de beschikking over eigen Stinger teams. Er komen nieuwe Short Range Air Defense (SHORAD) en Medium Range Air Defense (MRAD) systemen als vervanging van het Stinger Weapon Platform Fennek (SWP-F) en het huidige National Advanced Surface-to-air Missile System (NASAMS). Deze systemen zijn via datalinks geïntegreerd in het NATO Integrated Air and Missile Defense System (NATINAMDS), de opvolger van het NATINADS.
Een NASAMS van het DGLC (Foto: Ministerie van Defensie)
De al bestaande 13 Luchtverdedigingsbatterij wordt met deze middelen uitgerust en bestaat straks uit een MRAD-peloton en twee SHORAD-pelotons. Ook wordt er een identiek georganiseerde zusterbatterij, 12 Luchtverdedigingsbatterij, opgericht. Deze twee batterijen worden gekoppeld aan 13 Ltbrig en 43 Mechbrig, maar blijven in vredestijd organisatorisch ingedeeld bij het DGLC. Naast inzet voor de gevechtsbrigades moet het DGLC namelijk ook bij kunnen dragen aan een Air and Missile Defence Task Force (AMDTF) in NATO-verband en inzet op het nationaal grondgebied in het kader van Host Nation Support (HNS) of Homeland Defense.
Alles bij elkaar zijn de capaciteiten van het DGLC ook na de reorganisatie niet voldoende om zowel het nationaal grondgebied, het achtergebied en de eenheden in de gevechtszone aan de oostflank te beschermen tegen het nieuwe dreigingsbeeld. Daarom moet, samen met internationale partners, bezien worden wat nodig is. Te denken valt aan het European Sky Shield Initiative(ESSI).
Kwantiteit is een kwaliteit geworden, waarbij betaalbaarheid een uitdaging is. Het is daarom een overweging om bescherming van kritieke assets in Nederland tegen de meest waarschijnlijke dreiging van drones en kruisraketten te prioriteren boven de bescherming tegen de meest gevaarlijke dreiging van (hypersone) ballistische raketten. Een manier om de huidige Patriot-capaciteit effectiever te benutten is het investeren in extra C2- en logistieke capaciteit, waardoor de huidige vier fire units gelijktijdig op twee assen inzetbaar worden. Dit vergroot de mogelijkheden ten behoeve van Homeland Defense, maar maakt het ook mogelijk om langer op een as expeditionair inzetbaar te zijn. Om kosteneffectieve capaciteiten tegen met name drones verder uit te breiden is het interessant om opnieuw te kijken naar moderne kanonsystemen. De ontwikkeling van lasergebaseerde wapens vergt nog flinke investeringen, maar is wel veelbelovend in verband met lage kosten per schot en onbeperkte magazijndiepte. Tegelijkertijd is acceptatie nodig dat niet alles beschermd kan worden en luchtverdedigingscapaciteit altijd een schaarse capaciteit blijft. Daarom is passieve bescherming door camouflage, misleiding en spreiding evenzo belangrijk.
Echelonering van vuursteun en luchtverdediging is noodzakelijk voor effectief optreden
Familievorming maakt het leven eenvoudiger
Tijdens de Koude Oorlog werd er veel gedaan aan familievorming van voertuigen en materieel binnen de landmacht. Denk hierbij aan families rondom de M113, de YP-408 familie en de YPR. Bijvoorbeeld de bataljonsverkenners, de antitankpelotons, de artilleriewaarnemers en de gewondenafvoergroepen van een pantserinfanteriebataljon uitgerust met de YPR-765 of YP-408 waren allemaal uitgerust met een taakspecifieke uitvoering van dezelfde YPR-765 of YP-408. Familievorming heeft vele voordelen zoals uitwisselbaarheid van onderdelen, minder diversiteit aan opleidingen, bredere inzetbaarheid van en minder benodigde opleidingen voor onderhoudspersoneel en uitwisselbaarheid van chauffeurs.
De huidige landmacht bestaat daarentegen uit drie unieke gevechtsbrigades, met een aantal specifieke platformen voor iedere brigade. Buiten het feit om dat de hoofdwapensystemen voor de drie gevechtsbrigades uniek zijn, is er ook gekozen om binnen een brigade voor diverse CS- en CSS-voertuigen afwijkende voertuigtypes te kiezen. Zo zijn 44 en 45 Pantserinfanteriebataljon van 43 Mechbrig uitgerust met de CV90 als infanteriegevechtsvoertuig. De bataljonsverkenners, de antitankpelotons en de artilleriewaarnemers zijn echter uitgerust met diverse varianten van de Fennek, terwijl de gewondentransportvoertuigen, de commandovoeringsvoertuigen, en de voertuigen voor de genie binnen de pantsergeniebataljons, een variant van het Boxer pantserwielvoertuig zijn. Dit compliceert en beperkt de logistiek, opleiding en training en uitwisselbaarheid van chauffeurs binnen het bataljon en de brigade. Overigens is de Boxer landmachtbreed aangeschaft als een universeel onderstel voor een familie van afgeleide types, dus op deze wijze wordt wel bijgedragen aan familievorming, mede omdat Duitsland ook beschikt over de familie Boxer voertuigen. In de doorontwikkeling van de landmacht wordt zoveel mogelijk gestreefd naar dezelfde platformfamilies binnen een brigade en het liefst dezelfde platformen als Duitsland. Hier geldt het adagium ‘wat goed is voor Duitsland is ook goed voor Nederland’ en andersom. Daarnaast is de Nederlandse landmacht een van de kartrekkers van de internationale usergroups, zoals van de Boxer, de CV90 en PzH2000. Dit is ook een reden waarom recentelijk is besloten tot het gezamenlijk met Duitsland aanschaffen van het 12KN voertuig voor 11 LMB en de Duitse Division Schnelle Kräfte (DSK).
YP-408 Pantserwiel-infanterie (Foto: Collectie Nederlands Instituut voor Militaire Historie)
Familievorming heeft logistieke voordelen, maakt O&T eenvoudiger en creëert flexibiliteit bij inzet
Noodzakelijke voorraden en reserves
Forward Storage Site nabij Bremen omstreeks 1980 (Foto: Nederlands Instituut voor Militaire Historie)
Gedurende de Koude Oorlog waren er specifieke oorlogsvoorraden en reserves. Dit betrof meer dan 200.000 uitrustingsstukken zoals voertuigen, tanks, jerrycans en camouflagenetten. Ook waren er grote voorraden levensmiddelen, brandstof, munitie, reservedelen en genees- en verbandmiddelen. Deze lagen opgeslagen in ruim zestig magazijn- en mobilisatiecomplexen verspreid over heel Nederland.[8] De reden hiervan was onder meer de NAVO-eis dat een legerkorps 96 uur logistiek zelfstandig kon opereren en er een nationale voorraad van dertig dagen werd aangehouden.
Er waren Forward Storage Sites in West-Duitsland om te zorgen dat de logistieke opbouw binnen de afgesproken tijdsduur voltooid kon worden. Eenmaal leeg werden deze overigens niet meer aangevuld. Ook waren de voorraden al deels verdeeld over de operationele eenheden waar zowel de zelfstandige compagnieën, de bataljons, de brigades en de legerkorpstroepen beperkte eigen voorraden hadden.
Na 1991 zijn deze voorraden voor een groot deel verdwenen. De voorraden die nog wel werden aangehouden, werden afgestemd op het lagere verbruik tijdens vredesmissies en oefeningen, op moderne logistieke concepten zoals Just In Time (JIT-)leveringen en het uitbesteden van zaken aan civiele logistieke dienstverleners.
Het conflict in Oekraïne laat zien dat voorraden snel verbruikt worden en dat een conflict lang kan duren. Concepten als JIT, het minimaliseren van voorraden en het gebruiken van civiele logistieke dienstverleners zijn niet of slechts beperkt bruikbaar tijdens een conflict in het hoogste geweldsspectrum. Met meer focus op de eerste hoofdtaak, zijn er weer bewegingen gaande naar een meer robuuste bevoorrading door het aanleggen van grotere voorraden vanuit het Beleidskader Inzet (BKI) en het oprichten van de Forward Support Detachments binnen B&TCo met specifieke transportcapaciteit voor 13 Ltbrig en 43 Mechbrig. Ook is er de wens weer meer logistieke reserves van wapensystemen aan te leggen.
Militaire mobiliteit is noodzakelijk om de gevechtszone überhaupt te bereiken
Tijdens de Koude Oorlog was het wegen- en spoornet in Noordwest-Europa zo voorbereid dat het grote militaire verplaatsingen kon accommoderen. In veel NAVO-lidstaten waren er speciale instanties en eenheden met de taak om grote troepenverplaatsingen over hun grondgebied te ondersteunen. Dit was ook het geval in West-Duitsland, waar Nederland dankbaar gebruik van kon maken. Er waren minimale eisen aan gewichtsclassificaties van bruggen en viaducten (afgestemd op de in gebruik zijnde gevechtsvoertuigen) en er waren goede afspraken hoe zowel in vredestijd, maar helemaal in oorlogstijd, het wegen- en spoornet gebruikt zou worden voor grote troepenverplaatsingen. In Nederland had Defensie afspraken met de NS voor het vervoer over het spoor, en met civiele partners voor het vervoer van materieel, personeel en voorraden. Dit was tot in detail uitgewerkt voor het mobiliseren van eenheden, inclusief gedetailleerde route-tijd tabellen.
Dit soort afspraken zijn er tegenwoordig nagenoeg niet meer. Bij de aanleg van wegen in Nederland of elders in Europa wordt er geen rekening meer gehouden met het gewicht van militaire voertuigen, en de registratie van de Military Load Capacity (MLC) van wegen en overgangen is niet centraal geregeld. Ook komt er veel bureaucratie kijken bij het regelen van grensoverschrijdende militaire verplaatsingen. Tegelijkertijd is de afstand van Nederland tot het inzetgebied verdrievoudigd vergeleken met de Koude Oorlog, wat deze problemen extra vergroot.
Gelukkig vinden er steeds meer initiatieven plaats binnen Europa om in ieder geval de administratieve hindernissen weg te nemen.[9] Binnen de NAVO wordt dit geschaard onder Enablement of Reinforcement and Sustainment, wat valt onder de verantwoordelijkheid van het recent opgerichte Joint Support and Enabling Command (JSEC).
De mate van detail hoe dit binnen de NAVO en Nederland was geregeld in de Koude Oorlog kan als voorbeeld dienen voor de richting die we weer op moeten. Toen waren alle uitgangsposities van alle eenheden tot in detail bekend en gepland zodat de mobilisatieplannen en verplaatsingen tot in detail daarop konden worden afgestemd. Er komen nu nieuwe regionale plannen vanuit de NAVO die meer houvast kunnen bieden. De NAVO onderkent het belang van verplaatsingscorridors met Main Supply Routes(MSR) richting de oostflank die samen het Reinforcement and Sustainment Network moeten gaan vormen. Er wordt overigens niet alleen vanuit NAVO-verband naar militaire mobiliteit gekeken, maar ook vanuit Europees verband. Nederland is op dit moment voorzitter van het EU Permanent Structured Cooperation (PESCO) project Military Mobility (MILMOB).
Om voor HNS processen en procedures te verbeteren is er onlangs een Amerikaanse liaisonofficier tewerkgesteld binnen het Nederlandse Territoriaal Operationeel Centrum (TOC). Nederland is uiteraard zelf een zeer belangrijke toegangspoort tot het Europees grondgebied. Het is daarom belangrijk dat militaire mobiliteit op Nederlands grondgebied goed wordt gewaarborgd. Dit betekent niet alleen dat er goede afspraken moeten zijn met bondgenoten en Nederlandse instanties, maar ook dat we in staat moeten zijn om de kritieke infrastructuur te beveiligen.
Brugclassificatie-borden bij de Niebelungbrücke in Worms, Duitsland (Foto: Wikimedia Commons)
Amerikaanse legereenheden verplaatsen zich door Nederland (oktober 2019) (Foto: Ministerie van Defensie)
Taakverdeling tussen de nationale sector en inzet buiten de landsgrenzen
Tijdens de Koude Oorlog had 1Lk de taak het verdedigend gevecht te voeren tegen de legers van het Warschau Pact (WP) in het haar aangewezen vak binnen de Northern Army Group (NORTHAG). Daarnaast was er een omvangrijke nationale sector, bestaande uit het National Territoriaal Commando (NTC), het NLC, het Commando Verbindingen KL (CVKL) en het Geneeskundig Commando KL (GCKL). In oorlogstijd hadden deze eenheden een personele sterkte van ruim 70.000 militairen. Al deze eenheden waren verantwoordelijk voor het steunen van de landmacht, maar ook deels voor het steunen van de luchtmacht en de marine, in de nationale sector tot aan het legerkorpsachtergebied.
Het NTC was opgedeeld in elf Provinciale Militaire Commando’s (PMC) en was verantwoordelijk voor het beveiligen en bewaken (en indien nodig verdedigen) van het nationaal grondgebied. In vredestijd werd daar invulling aan gegeven door het beveiligen van de diverse kazernes en andere objecten door de negen parate infanteriebeveiligingscompagnieën (IBC’n), aangevuld met civiele bewakers. In tijden van oplopende spanning, tijdens de mobilisatiefase en in oorlogstijd werd de beveiliging sterk opgevoerd. Hiervoor kon het NTC extra mobilisabele IBC’n oproepen, maar ook eenheden van de Nationale Reserve (NATRES) inzetten. De dreiging tegen het nationaal grondgebied bestond uit zogenoemde ‘vijfde-colonne-activiteiten’[10], optreden van WP Special Forces (Spetsnaz) en in een latere fase van het conflict de mogelijkheid van luchtlandingen.
De beveiliging betrof militaire objecten en ook civiele objecten die essentieel waren voor de inzet van de krijgsmacht en die een rol speelden in het kader van HNS en het beveiligen van de lines of communication in Nederland. Dit waren zee- en luchthavens, het spoorwegnet, verkeersknooppunten, elektriciteitscentrales, en Prepositioned Organizational Material Storage(POMS: locaties met vooruitgeschoven Amerikaans materieel in het oosten van Nederland).
Om de beveiliging van het nationaal grondgebied uit te voeren, beschikte het NTC na volledige mobilisatie over de volgende middelen:
- ruim 120 NATRES-pelotons, die in tijden van oplopende spanning als eerste op de objecten aanwezig zouden zijn (deze werden vanaf 1985 georganiseerd in 24 compagnieën);
- 55 IBC’n, met een compagniessterkte variërend van 130 tot 170 militairen;
- drie zelfstandige infanteriebeveiligingsbataljons (met een bataljonssterkte van ruim 800 militairen) voor de beveiliging van grote objecten zoals de luchthaven Schiphol, de haven van Rotterdam en het NAVO-complex (HQ-AFCENT) te Brunssum);
- 305 Commandotroepenbataljon;
- twee infanteriebrigades met elk vier infanteriebataljons, een afdeling veldartillerie (105mm getrokken), een licht verkenningseskadron en twee transportcompagnieën;
- drie luchtverdedigingspelotons;
- een geniegevechtsgroep.
Organisatie in oorlogstijd van het Provinciaal Militair Commando Noord-Holland omstreeks 1985
Tegenwoordig bestaan er nagenoeg geen eenheden meer die specifiek zijn bestemd voor inzet in de nationale sector. Door het afschaffen van de opkomstplicht zijn vrijwel alle mobilisabele eenheden verdwenen. Er resteren voornamelijk nog de drie bataljons van de NATRES, met in totaal zeventien compagnieën. Ook kennen we sinds 2020 het Territoriaal Operatie Centrum (TOC) voor het coördineren van nationale operaties. Het TOC beschikt echter niet over eigen middelen en moet voor HNS-taken putten uit de beperkt beschikbare eenheden van het CLAS.
Vanuit de DN2022 wordt de NATRES versterkt tot een basiscapaciteit voor reguliere inzet. Alle drie de NATRES-bataljons worden doorontwikkeld naar Infanterie Bewakings- en Beveiligingsbataljons (IBB) die op termijn in staat zijn om leiding te geven aan acties op compagniesniveau. De huidige drie stafdetachementen worden versterkt en gereorganiseerd tot bataljonsstaven om zelfstandig de compagnieën aan te sturen. Per bataljon wordt nu een compagnie omgevormd en versterkt met de focus op mobiliteit, communicatie en sensoring. Ze krijgen daarvoor onder meer de beschikking over meerdere sensoren, drones en de nieuwe 12KN Manticore voertuigen.
Dit alles betekent dat er op dit moment bij oplopende dreiging aan de oostflank mogelijk keuzes moeten worden gemaakt tussen bijvoorbeeld Homeland Defence en HNS-taken uitvoeren, óf eenheden leveren aan de NAVO voor inzet aan de oostflank. De geplande versterking en reorganisaties van de NATRES en het DGLC zullen op deze specifieke gebieden beperkt verlichting bieden, maar op andere vlakken is er nog geen directe verbetering in zicht en zullen we ook moeten kijken hoe de maatschappij zelf daaraan bij kan dragen(whole of society-approach).
Er was een taakverdeling tussen Host Nation Support, Homeland Defense en inzet aan de oostflank die mogelijk werd gemaakt door de dienstplicht
Samenvattend
Tijdens de Koude Oorlog beschikte de landmacht over voldoende CS-, CSS- en C2Spt-eenheden om de ketens gesloten te houden voor inzet van de gehele landmacht. Er was voldoende capaciteit om zwaartepunten te leggen waar nodig. Er werd gedaan aan familievorming van voertuigen en materieel binnen de landmacht. Dit zorgde voor minder benodigde opleidingen en uitwisselbaarheid van personeel. De logistiek hield grote (vooruitgeschoven) voorraden aan afgestemd op een grootschalig conflict van dertig dagen. Er bestonden goede afspraken in Nederland en met NAVO-partners zodat in het geval van oorlog er snel gemobiliseerd kon worden. Er was een taakverdeling tussen de nationale sector en 1Lk dat werd ingezet aan de oostgrens van de NAVO. In de nationale sector beschikten de grotendeels mobilisabele eenheden over voldoende middelen om 1Lk te steunen, maar ook om bij te dragen aan HNS en Homeland Defense.
Op dit moment heeft de landmacht onvoldoende CS, CSS en C2Spt om de drie gevechtsbrigades gelijktijdig voor de inzet aan de oostflank te ondersteunen. Met de uitbreidingen vanuit de DN2022 worden nu goede eerste stappen gezet om de brigades weer meer zelfstandig te maken. En daarnaast werkt de landmacht aan nieuwe concepten waarbij samengewerkt wordt met bedrijfsleven en inzet van reservisten. Ook met Duitsland wordt gekeken hoe we samen verschillende ketens slim kunnen inrichten. De drie unieke gevechtsbrigades hebben een verscheidenheid aan platformen in gebruik, waarbij er binnen een brigade minder familievorming is dan vroeger. Dit zorgt voor een complexe logistiek, een veelvoud aan opleidingen en personeel dat minder uitwisselbaar is. Om dit aan te pakken wordt er qua materieel weer nadrukkelijk gestreefd naar familievorming met platformen met eenzelfde onderstel, bij voorkeur interchangeable met Duitsland. De logistiek heeft relatief veel te lijden gehad onder de diverse bezuinigingsrondes waardoor de balans tussen CSS en de te steunen eenheden ontbreekt en er weinig voorraden en reserves meer zijn. Eerste stappen worden gezet door het uitbreiden van voorraden en het aanleggen van logistieke reserves. Militaire mobiliteit krijgt na jarenlange verwaarlozing weer aandacht binnen de NAVO en de EU. Dit richt zich nu nog vooral op procedurele zaken. Er moet nog veel gebeuren om het verplaatsen van grote aantallen troepen door de EU en het NAVO-verdragsgebied goed te faciliteren. In Nederland moet er aandacht komen voor het beveiligen en inrichten van de kritieke infrastructuur, helemaal omdat wij een belangrijke logistieke toegangspoort zijn voor NAVO-partners en daardoor hoog op de doelenlijst zullen staan. Het zijn tegenwoordig veelal dezelfde CS-, CSS-, C2Spt-eenheden die ingezet moeten worden aan de oostflank, en die zowel HNS als Homeland Defence moeten ondersteunen en uitvoeren. Het is raadzaam om na te denken over hoe aan de nationale sector met behulp van de maatschappij (whole of society) invulling gegeven kan worden.
Al met al zien we een aantal positieve ontwikkelingen die de landmacht weer beter in staat stellen om invulling te kunnen geven aan warfighting en de NAVO-targets, maar we zijn er nog niet. Het opbouwen is een proces van meerdere jaren. Dat betreft niet alleen onze eigen organisatie, maar ook de samenwerking met onder andere het bedrijfsleven, een whole of society benadering en de samenwerking met Duitsland. Daarbij kunnen we nog steeds lessen trekken uit – en een voorbeeld nemen aan – de regelingen tijdens de Koude Oorlog. Er zijn veel parallellen, maar tegelijkertijd zijn er ook veel verschillen zoals de geopolitieke context, onze maatschappij en technologische mogelijkheden.
In de volgende editie van de Carré volgt het derde en voorlaatste deel van deze reeks artikelen. Dit derde deel zal zich richten op oefenen en doctrinaire aspecten.
Eindnoten:
- Netherlands armed forces order of battle 1985, https://www.orbat85.nl/.
- NATO (2022), Allied Joint Publication (AJP) 3.2, NSO, P26.
- Dit waren eenheden van vele duizenden militairen. Het LLC was de grootste eenheid met een oorlogssterkte van 15.000 militairen.
- Meer info over de logistieke concepten voor de bevoorrading Klasse III (https://www.orbat85.nl/documents/Bevoorrading%20Klasse%20III.pdf) en Klasse V (https://regimentbent.nl/bureau-geschiedschrijving-bt/f/files/download/bgbt/publicaties/thematische-publicaties/bevoorrading-klasse-v.pdf).
- Dual capable eenheden waren getraind en uitgerust om Amerikaanse tactische kernwapens te kunnen verschieten.
- Nadere uitleg volgt in deel drie van dit drieluik.
- Grondwapensystemen zijn (luchtdoel)artillerie, mortieren, raketwerpers, lanceerinrichtingen, en alle elementen die bepalend zijn voor de inzetbaarheid van deze wapens. (Bron: Militaire Spectator 1967, Grondwapensysteembestrijding, door lkol K.P. Bloema).
- C.A Kuyt (1985). Nederland Mobiliseert, Stichting Maatschappij en Krijgsmacht.
- https://magazines.rijksoverheid.nl/bz/veiligheidsdiplomaat/2018/06/01.
- Verstorende en gewelddadige activiteiten door groeperingen die werden aangestuurd en gefaciliteerd door de regeringen van de WP-landen.