DEFENSIEBELEID EN KRIJGSMACHT
Verslag van het debat over de Defensienota op 14 september 2022
Een terecht worstelende Kamer
GENM B.D. JHR. J.H. DE JONGE
Beeld van het debat van 14 september over de Defensienota in de Troelstrazaal (foto: screenshot Tweedekamer.nl)
Inleiding
Defensie heeft er veel geld bij gekregen en eindelijk is de Nederlandse regering niet langer alleen bereid om haar vredesdividend te innen, maar (voorlopig tot en met 2025) ook om de 2% ’vredespremie’ te betalen. Met de oorlog in Oekraïne is de tijd van het geloof in het goede van de mens en de internationale politiek – in plaats van het denken in belangen – bruusk tot een einde gekomen. Een lijn die inmiddels Kamerbreed wordt gesteund.
De SGP zet zich in om de 2% bbp wettelijk vast te leggen als norm, een basispremie voor onze toekomstige veiligheid. Voor de krijgsmacht is dit een essentiële ontwikkeling; het geeft haar de mogelijkheid om in de diepte te kijken en te plannen aan de hand van zekerheden waarmee ze eindelijk in staat is om verantwoord te investeren en zich te ontwikkelen. Ze is daarmee niet meer afhankelijk van het aloude politieke jojobeleid, wat niet alleen kapitalen heeft gekost maar ook tot een slecht toegeruste krijgsmacht heeft geleid. Deze wet voorziet in een belangrijke behoefte van de krijgsmacht, namelijk continuïteit.
Geld is slechts één aspect. Minstens zo belangrijk is hoe dit geld besteed wordt. Waar wordt het voor aangewend? Doen wij de goede dingen en doen wij de goede dingen goed? Dat waren dan ook de leidende vragen in het debat over de Defensienota (DN). Men zocht naar de onderliggende visie, naar de onderliggende rationale.
De kabinetten-Rutte kenmerken zich door zich reactief te storten op de uitvoering. Allereerst wachten ze of de problemen zich vanzelf oplossen. Als dit niet gebeurt, wordt er gekeken naar urgentie voordat er besloten wordt ze op te lossen. Nederland mist al jaren het zoeken naar visie om daarmee toekomstige problemen te voorkomen. De asielcrisis, maar zeker ook de stikstofcrisis zijn hier goede en actuele voorbeelden van. De kwaliteit van ons water is de volgende problematiek die op ons afkomt. Wij weten het al vele jaren, maar het aanpakken wordt uitgesteld totdat er een crisis is. Ook Defensie heeft dit zo ervaren. De rigoureuze bezuinigingen in 2010-2011 hebben de krijgsmacht diepgaand uit haar evenwicht gebracht en wij zijn al vanaf 2015 aan het repareren en het einde is nog niet in zicht.
Het debat
Een bloemlezing uit de Kamerbrede zoektocht in de DN.
Allereerst was het de journalistiek die met de ’wetenschapstoets’ op de DN een uiterst kritisch voorschot op het debat nam [1]. Een artikel dat, samen met de noten van de GOV/MHB, door veel Kamerleden in hun betoog gebruikt werd. Zo maakte Kamerlid Van Haga (Groep Van Haga) nog eens expliciet duidelijk dat Nederland soeverein is en dat er dus geen sprake kan zijn van een Europees leger. Saillant detail is hierbij dat een uniforme opvatting over wat een Europees leger is, in de Kamer ontbreekt. Waardoor Kamerleden nogal eens langs elkaar heen praten. Een ander belangrijk punt maakte hij van de – volgens hem – 20.000 vacatures (inbegrepen de aantallen voor uitbreiding van de krijgsmacht). Wat gaat u daaraan doen?
Dhr. Boswijk vroeg namens het CDA aandacht voor het ‘doorgeschoten veiligheidsdenken’. Dat te veel in regeltjes vastlegt, een tsunami aan rapportages en processen-verbaal vergt en afbreuk doet aan vertrouwen in commandanten en het wezen van mission command. Verder pleitte hij voor meer flexibiliteit in het wervingsproces en in arbeidscontracten. Voorts stelde hij dat de aan Oekraïne geleverde pantserhouwitsers wel degelijk vervangen moeten worden en hij vroeg nadrukkelijk aandacht, mede in het licht van observaties van de gevechten in Oekraïne, voor het eindelijk versterken van de heavy brigade (43 Mechbrig) tot de NAVO-norm van 3-5 manoeuvrebataljons en tanks. ‘Waarom wijkt de minister toch aanhoudend af van dit topprioriteit NATO-target?’, zo vroeg hij. Tenslotte vroeg hij aandacht voor het implementeren van de Nationale Veiligheidsraad (aangekondigd in het regeerakkoord) teneinde daardoor veel breder te kunnen kijken naar veiligheidsrisico’s; de DN doet dat nu te beperkt.
Dhr. Valstar (VVD) meldde het fundament onder de nota te missen; waar is het nu op gebaseerd? Hij pleitte voor de meetbaarheid van gestelde doelen. Hij verwees hierbij niet alleen naar de doelen die golden in de DN van 2018, maar ook de voornemens uit het Nationaal Plan 2018 en de Defensievisie 2035. ‘Wat is hier nu eigenlijk van terecht gekomen?’ Feitelijk bepleitte hij nut en noodzaak van een geldend raamwerk als onderliggende basis voor dit soort nota’s, zodat de Kamer ook vergelijkingen kan maken.
Dhr. Stoffer (SGP) wees op het gebrek aan samenhang tussen beleidskeuzes en wees op het ontbreken van de argumentatie bij de in de DN gemaakte keuzes voor bepaalde ‘specialismen’. ‘Richten wij ons nu op de NAVO of op de EU? Wat is de hoeksteen?’ Hij pleitte ervoor om de NAVO strategisch de lead te laten houden en binnen de EU te kiezen voor bi- of multinationale afspraken op het gebied van ontwikkeling en aanschaf van materieel, interoperabiliteit en standaardisatie. Een pleidooi dus voor een sterke Europese poot binnen de NAVO. Verder wees hij op een landmacht die fors versterkt moet worden, maar op dit moment slechts uitgekleed wordt door de levering van pantserhouwitsers en grote hoeveelheden munitie aan Oekraïne; dat verhoudt zich niet met elkaar als er niet hard toegezegd wordt dat deze leveringen worden gecompenseerd.
Ook dhr. Kuzu (DENK) vraagt om het versterken van de landmachtbrigades en vraagt de minister nu aan te geven wat de langetermijndoelen zijn.
Mevr. Piri (PvdA) vreest dat Defensie in isolatie een nota heeft gemaakt. Zij mist de schakel met andere relevante ministeries zoals Buitenlandse Zaken. De koppeling met het buitenland- en veiligheidsbeleid ontbreekt. Zij vraagt de minister bovendien: ‘Geeft deze nota nu vertrouwen aan de (Oost-)Europese bondgenoten binnen de NAVO?’ Tenslotte betwijfelt zij de intentie dat Nederland nu zelf een aanstoot geeft tot het ontwikkelen van kleine satellieten voor defensie gebruik; dit is nu typisch iets om in Europees verband te ontwikkelen.
Dhr. Hammelburg (D66) belichtte uiteraard de weg van meer, sterkere en betere Europese samenwerking. Hij mistte in de nota helderheid t.a.v. de samenwerkingsagenda. En hoe moet nu een EU-hoofdkwartier passend gemaakt worden in de NAVO-familie? Hoe ziet de minister dat? Hij heeft bovendien grote twijfels betreffende de keuzecriteria om te komen tot ‘specialismen’ en vraagt de minister om meer helderheid in deze en de mogelijkheid die keuzes beter te volgen.
Dhr. Dassen (VOLT) blijkt bijzonder omgevingsgericht. Ook hij ziet een nota die in een isolement is opgesteld. Hij mist links naar ontwikkelingen en trends in de wereld om ons heen en een goede veiligheidsanalyse. Specifiek vraagt hij zich af welke afstemming nu met andere landen heeft plaats gevonden.
Beeld van het debat van 14 september over de Defensienota in de Troelstrazaal (foto: screenshot Tweedekamer.nl)
Reactie van de minister
Hoewel de minister zich op grond van deze eerste termijn vragen en stellingnames gerealiseerd moet hebben dat de onduidelijkheden tot best wat wrevel bij de leden Vaste Commissie voor Defensie (VCD) leiden, geeft ze op de meeste van hun vragen geen antwoord. Een gemis waar de Kamerleden het overigens bij laten zitten. Nederland blijft volgens haar inzetten op een breed inzetbare krijgsmacht en niet op taakspecialisatie. Verder legt ze nog eens uit dat een groot deel van het verruimde budget op gaat aan het – nog steeds – op niveau brengen en versterken van basiscapaciteiten. Erg spannend is het niet. Het stapsgewijs verhogen van allerhande voorraden is immers vrij onzichtbaar, maar cruciaal. De overblijvende budgettaire ruimte wordt besteed aan precisie slagkracht: ballistic missile defence en langeafstand vuursteun. Kortom ‘de lange arm’ van het gevecht. Zaken waar Nederland écht toegevoegde waarde inbrengt, aldus de minister.
Uit (vervolg)vragen van de leden van de Vaste Commissie voor Defensie (VCD) blijkt vervolgens dat haar betoog niet echt overtuigend overkomt. Iets dat ongetwijfeld te maken heeft met dat eerder gemelde criterium in de DN: ‘We gaan versterken waar we goed in zijn’, iets waar Kamerleden al vraagtekens bij zetten.
Integratie met de Duitse krijgsmacht ziet de minister als risicoloos, want ‘…zou me geen situatie kunnen voorstellen waarin Nederland en Duitsland het niet eens zouden zijn over de benodigde inzet’. Daarbij gaat zij voorbij aan de grilligheid van de politiek, waarbij in Berlijn en Den Haag soms toch wel degelijk anders tegen een inzet wordt aangekeken. Voorbeelden uit het verleden: de inzet in Kosovo, waar de afdeling veldartillerie plotseling en zonder consultatie werd teruggetrokken uit een Duitse brigade; ISAF, waar Nederland in het ‘wilde’ zuiden ging opereren en de Duitsers ondanks aandringen van de NAVO in het ‘rustige’ noorden bleven; of de eerste jaren van MINUSMA waar Nederland in eerste instantie zonder de Duitse partner ontplooide; pas enkele jaren later zou ook Duitsland deelnemen aan deze missie. De gedachten van de minister over de Duits-Nederlandse samenwerking zijn dus niet helemaal steekhoudend. Misschien dat het bezoek van de VCD in september jl. aan de Bundestag in Berlijn meer vertrouwen in deze heeft opgeleverd.
- Op veel vragen kregen de leden van de commissie geen antwoord
- Het probleem 'Te weinig en te licht' blijft bestaan
Tot slot was er het debat over de capability targets die Nederland aan de NAVO toegezegd heeft, maar niet aan voldoet. ‘Wij hebben andere keuzes gemaakt’, merkte de minister op, ‘en leggen dat weer terug bij de NAVO’. Met veel woorden legde de minister uit dat de NAVO zich moet gaan aanpassen aan onze rekenmethodiek. Ze gaat hierbij voorbij aan juist datgene waar de NAVO op basis van de oorlog in Oekraïne op wijst: de noodzaak van meer directe vuurkracht en het aantal gevechtsbataljons per brigade (drie tot vijf). De houding van de minister leidde niet alleen tot grote verbazing, maar ook tot wantrouwen en onbegrip bij veel Kamerleden. De gedachte dat dit op te lossen valt door de eerdergenoemde verdere integratie is naïef. Integreren met (deels) lege handen leidt tot een totaalsom van nog steeds (gedeeltelijke) tekorten. Het probleem van ‘te weinig en te licht’ blijft wat de Kamerleden betreft dus nog steeds bestaan.
Voor wat betreft De Nationale Veiligheids Raad maakte de minister duidelijk dat dit een onderwerp is dat op het bordje van premier Rutte ligt.
Terugblik
De leden van de VCD stelden over het algemeen inhoudelijke en zinvolle vragen aan de bewindspersonen. Daaruit bleek ook vaak onbegrip en soms kritiek. Na de reactie van de minister en de staatssecretaris – een stortvloed aan woorden – leek een aantal leden niet erg overtuigd. Kwantiteit voor kwaliteit. Toch lieten ze het achterwege om de minister het vuur na aan de schenen te leggen.
De minister bracht dat goed naar voren: ‘We maken gerichte keuzes die niets te maken hebben met verdelende rechtvaardigheid, tenzij iemand in deze Kamer vindt dat we een krijgsmachtdeel moeten afschaffen, maar dat heb ik niet gehoord. Als u zegt: u maakt wel keuzes, maar we hadden liever andere gezien, dan zeg ik: dat heb ik vandaag ook niet echt gehoord’. Daar kwamen de Kamerleden niet meer op terug. Afgesloten werd met de opsomming van vier toezeggingen van de minister. Deze waren procedureel en niet inhoudelijk van aard. Deze vorm van debat met slechts enkele minuten spreektijd en een erg beperkt aantal toegestane interrupties leidde niet tot veel diepgang. Een uitdaging voor Defensie zelf en voor de Gezamenlijke Officierenverenigingen (GOV) om met technische briefings of een rondetafelconferentie een zinvolle bijdrage te leveren aan een sterk inhoudelijk debat.
Eindnoot:
- De Volkskrant, 7 september 2022, ‘Wetenschappers zeer kritisch over de Defensienota - We zien geen enkel bewijs van een leercurve’