VIERKANT BESCHOUWD
Roept de (dienst)plicht?
Winterkost, voor officieren door officieren
Sinds januari 2020 geldt de dienstplicht ook voor vrouwen (foto: Defensie)
Dit nummer van Carré verschijnt op 1 november, al kort voor het begin van de winter. Tijd voor stevige winterkost dus, en hoewel wij niet over spirituele gaven beschikken, zou het voor dit medium wel eens een zware winter kunnen worden, een snertwinter zogezegd. Wij willen u in Carré echter niet op recepten voor boerenkool en erwtensoep trakteren, ons streven is om u stevige en lezenswaardige kost voor te zetten: afgewogen beschouwingen over met onze militaire professie verband houdende onderwerpen.
‘Voor officieren door officieren’, zo luidde eens het motto van Carré. Deze leus gaf uiting aan onze doelstelling om behartigenswaardige artikelen van collega-officieren over hun eigen vakgebied aan te bieden, die van belang kunnen zijn voor onze hele beroepsgroep. De laatste tijd bereiken ons echter geluiden dat in Carré (te) veel artikelen verschijnen van een kleine groep auteurs, die vaak ook nog tot de redactie behoren. Aangezien wij alle opmerkingen, positief of negatief, uiterst serieus nemen, werd het tijd om deze materie eens aan een nader onderzoek te onderwerpen: a closer look.
Nadere inleiding
De cijfers
Het jaaroverzicht 2021 van Carré verschaft ons de nodige getallen. Het blad verscheen dat jaar acht keer, met een gemiddelde omvang van 46 pagina’s. Daarvan werden per nummer gemiddeld 12 pagina’s gevuld door min of meer vaste items, zoals de redactionele rubrieken Vierkant Beschouwd en Prikken en Prikkels, verder het Verenigingsnieuws, de infopagina, de inhoudsopgave, de vaste columns van de NOV-voorzitter en de bijdragen van NLDA-docent prof. dr. Martijn Kitzen. Dan bleven er nog 34 pagina’s over die waren gevuld met diverse artikelen van meerdere auteurs. Uit de pen van redactieleden gevloeid werden 21 artikelen geplaatst en van NOV-bestuursleden nog eens een zevental artikelen. Verder blijkt dat door auteurs ‘van buiten’ 46 artikelen het licht zagen. Tot zover niets aan de hand, zult u zeggen, maar daarbij past een tweetal opmerkingen. Ten eerste was van de categorie artikelen van auteurs van buiten slechts een kleine minderheid, minder dan vijf, afkomstig van nog actief dienende auteurs die iets over hun vakgebied wilden delen. Een andere opmerking betreft de bijdragen van de redactie zelf: van de 21 artikelen waren er niet minder dan 17 afkomstig van een en hetzelfde redactielid. Een voorzichtige conclusie mag dan ook luiden dat maar weinig actief dienende officieren kopij aanleveren en de redactie voor een groot deel zelf het blad vult.
Hoe komt Carré tot stand?
Alvorens hierover een oordeel te vellen is het mogelijk verhelderend hier uit de doeken te doen hoe Carré tot stand komt. Dat is minder gestructureerd dan u wellicht zou denken. Naarmate de deadline voor een volgend nummer van Carré nadert, checkt de secretaris dagelijks zijn mailbox redactie.carre@outlook.com in de hoop dat deze gevuld is met spannende kopij. En als dat dan niet het geval is, tsja, dan zijn er niet veel andere opties dan zelf maar de pen ter hand te nemen. Met daarna het resultaat dat de Carré dan weer (te) gevuld is met artikelen van de redactie zelf.
Een gunstige uitzondering op bovenstaande wat ongestructureerde werkwijze wordt gevormd door de zogeheten themanummers. Een goed voorbeeld daarvan was nummer 3-2022, het nummer waarin de resultaten van het Nederlands-Indië-onderzoek werden behandeld. Daarover was voldoende stof tot schrijven en de auteurs hadden op een of andere manier een grote betrokkenheid bij het onderwerp. De resultaten die de onderzoekers hadden neergeschreven wezen volgens velen op vooringenomenheid en een onwetenschappelijke benadering van het onderwerp. Dit resulteerde in artikelen die getuigden van een grote, breed gedragen verontwaardiging.
Al van wat langere tijd geleden dateert het nummer van Carré dat gewijd was aan het Defensie Helikopter Commando (DHC). Het was een van de betere themanummers, en dat was voor een aanzienlijk deel te danken aan de inzet van de toenmalige commandant DHC. Maar, een pijnlijke conclusie, een dergelijk commitment van commandanten is zeldzaam. Zo was de reactie van het CLSK op een verzoek tot een artikel over de voortgang bij de overgang van de F-16 naar de F-35 ronduit teleurstellend. Carré lezers blijven zo verstoken van informatie over de ins en outs van de vijfde-generatie luchtmacht, of de overwegingen die hebben geleid tot de oprichting van het Air Combat Command. Jammer, want om via de sociale media en de eigen defensiebladen – binnen de eigen ‘bubble’ – lezers geïnformeerd te houden bestaat kennelijk nog wel gelegenheid.
De lezer uitdagen
Een ander opvallend verschijnsel is het feit dat een enigszins kritisch geschreven stuk vaak reacties oproept. Soms zijn die reacties dusdanig goed geschreven en onderbouwd dat ze een geheel eigenstandig artikel zijn geworden. Een goed voorbeeld hiervan was het artikel uit Carré 6-2021 ‘Is er nog toekomst voor de tank?’. Hierop werd gereageerd met twee uitgebreide en hoogst lezenswaardige reacties, die, kort samengevat, de eerdere vraagstelling pareerden met ‘Jazeker!’. Uiteraard kregen deze artikelen een welverdiende plek in het volgende nummer. Is de les die hieruit te trekken valt wellicht dat wij als redactie onze lezers vaker moeten uitdagen, door met een prikkelende stelling te komen? Dit gezegd hebbende wordt het tijd om deze theorie aan de praktijk te toetsen en vervolgen wij met onderstaande, hopelijk voldoende prikkelende stellingname.
Onze stelling: de dienstplicht moet weer worden geactiveerd!
Korte historie
Na de inlijving van het Koninkrijk Holland in het Napoleontische keizerrijk werd in 1810 in Nederland de militaire dienstplicht ingevoerd. In principe kwam iedere man in de leeftijd van twintig jaar of ouder hiervoor in aanmerking. Door middel van loting werd echter bepaald wie ook daadwerkelijk de Franse wapenrok moest aantrekken. Dat waren de zogeheten lotelingen. Nadat Nederland was bevrijd van het Franse juk werd door het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, zoals ons met de Zuidelijke Nederlanden verenigde land na het Weens Congres in 1815 werd genoemd, de dienstplicht echter in stand gehouden in de vorm van een nationale militie. Hierbij bleef nog steeds het stelsel van lotelingen gelden, zij het dat iemand die was ingeloot, en over een gevulde beurs beschikte, zich tegen een vergoeding kon laten vervangen door een remplaçant. Pas rond het begin van de 20e eeuw werd de persoonlijke dienstplicht ingevoerd, die later voor alle jongemannen vanaf 19 jaar zou gaan gelden.
Tienduizenden jongeren hebben op deze wijze kennis gemaakt met de krijgsmacht; alleen al naar Nederlands-Indië werden in de jaren 1946 – 1949 bijna 100.000 dienstplichtigen uitgezonden. In de daaropvolgende jaren van de Koude Oorlog bleef de behoefte aan dienstplichtige militairen onveranderd hoog. Pas na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en de opheffing van het Warschau Pact kwam het einde van de dienstplicht in zicht. Het einde van de Koude Oorlog had de oorlogsdreiging op een laag pitje gezet en in plaats daarvan werd de krijgsmacht steeds meer voor vredesoperaties ingezet, vaak onder de vlag van de Verenigde Naties (VN). Omdat deze missies niet zonder risico waren en de uitvoering complexer was, was de inzet van dienstplichtigen hiervoor niet meer vanzelfsprekend. De Nederlandse krijgsmacht draaide steeds meer op vrijwilligers. De transformatie naar een beroepsleger zat eraan te komen en per 1 mei 1997 kwam er een einde aan de dienstplicht. Of liever gezegd, de opkomstplicht werd opgeschort en eigenlijk werden er al sinds augustus 1996 geen dienstplichtigen meer opgeroepen. Ook werden er in de jaren daarvoor al steeds minder jonge mannen opgeroepen om hun militaire dienstplicht te vervullen, waardoor het stelsel een discriminerend karakter kreeg en als onrechtvaardig werd beschouwd. De dienstplicht als zodanig bleef bestaan, zij het dat, zolang de veiligheidssituatie dat toelaat, niemand meer wordt opgeroepen. De laatste grote wijziging dateert van 1 januari 2020 toen de dienstplicht ook voor vrouwen van toepassing werd verklaard.
In de negentiende eeuw kende de dienstplicht het systeem van lotelingen (foto: Wikimedia Commons)
Twijfel over afschaffing van de dienstplicht
Het duurde niet lang voordat de eerste twijfelende geluiden werden gehoord of de overgang naar een leger met louter vrijwilligers wel zo’n goed idee was geweest. De meerderheid van de afgezwaaide dienstplichtigen erkende dat de tijd in militaire dienst doorgebracht achteraf gezien toch nog zo gek niet was. Er werden vriendschappen voor het leven opgedaan en de kennismaking met orde en discipline heeft nog nooit iemand kwaad gedaan, integendeel. Politici en meerdere opperofficieren, waaronder de toenmalige CDS, gen Berlijn, kwamen met voorstellen en ideeën om de opkomstplicht weer in te voeren. De suggestie van de CDS had echter alleen betrekking op het personele vullingsaspect: herinvoering van de dienstplicht zou het personeelstekort van de krijgsmacht kunnen helpen oplossen. De overige voorstanders van de herinvoering van de opkomstplicht wezen daarnaast ook op de opvoedende waarde van de militaire diensttijd. Met name christelijke politici zagen in het leger een bruikbaar instrument om raddraaiers en vandalen een stuk heropvoeding mee te geven. Daarna heeft de toenmalige minister van Defensie, Hans Hillen (CDA), nog eens voor herinvoering van de dienstplicht gepleit. Voor RTL7 zei hij op 21 december 2011 dat jongeren een jaar lang aan de slag zouden moeten, bij de krijgsmacht, maar bijvoorbeeld ook in de zorg of de milieusector. Het gaat erom dat ‘de jonge mensen leren een jaar lang te investeren in een samenleving die ook van hen moet worden'.
Pas in november 2014 kwam het punt weer aan de orde in de Tweede Kamer. Het van de PVV afgescheiden Kamerlid Van Klaveren (Voor Nederland – VNL) diende een initiatiefnota in om een zes maanden durende dienstplicht in te voeren. Volgens de indiener had de opschorting van de opkomstplicht grote negatieve gevolgen gehad. De herinvoering van de dienstplicht zou ‘een opvoedkundige en disciplinerende taak hebben voor allochtone jongeren en de integratie bevorderen’. De dienstplicht zou discipline, orde en tucht bijbrengen. Zo’n dienstplicht, die zowel voor mannen als vrouwen zou moeten gelden, zou bijdragen aan het tegengaan van de jeugdcriminaliteit en de krijgsmacht helpen bij het wegwerken van personeelstekorten. Ook de oplopende internationale spanningen vormden voor hem een overweging die de dienstplicht noodzakelijk maakte.
Vanwege de groeiende militaire ambities van Rusland en de terroristische dreiging van Islamitische Staat (IS), moest de Tweede Kamer snel werk maken van het op orde brengen van de krijgsmacht. De dienstplicht zou daarbij helpen, aldus Van Klaveren.
Afgezwaaide dienstplichtigen onderweg naar de herhalingsoefening (foto: NIMH)
Tijdens de oefening 'Donderslag' kwamen duizenden afgezwaaide dienstplichtigen even terug naar de kazerne
Dienstplichtigen tijdens een oefening in handgranaatwerpen (foto: NIMH)
Bij het debat hierover in de Vaste Commissie voor Defensie (VCD) werden door zowel de oppositie als de regeringspartijen veel bezwaren opgebracht, zoals de zinloosheid en de verveling tijdens diensttijd. Er bestond twijfel of de dienstplicht werkelijk zo'n disciplinerende functie had, en of de dienstplicht goed zou werken om jeugdcriminaliteit tegen te gaan. De effectiviteit van een tijdsduur van slechts zes maanden werd in twijfel getrokken. De SP zag wel heil in een vorm van sociale dienstplicht: een kennismaking met de publieke sector met maatschappelijke verantwoordelijkheid en stelde voor dat de regering onderzoek zou doen naar een nieuwe vorm van maatschappelijke stage in het middelbaar onderwijs, het mbo en eventueel het hoger onderwijs. De kostenfactor, destijds geraamd op 600 miljoen euro per jaar, werd echter als een te groot bezwaar gezien en de initiatiefnota verdween in het vergeetboek. Er zijn op dit moment echter weer meerdere argumenten te noemen die pleiten voor de herinvoering van de opkomstplicht.
Argumenten voor en tegen de herinvoering van de dienstplicht
Om te beginnen de veiligheidssituatie, die sinds het begin van dit jaar volledig gewijzigd is. De focus ligt nu weer op de eerste hoofdtaak van Defensie: het beschermen van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied. Met de terugtrekking uit Afghanistan lijkt er bovendien een voorlopig einde te zijn gekomen aan de uitzendingen naar verre landen om daar de vrede te brengen en te handhaven.
Een tweede argument is de vullingsproblematiek bij Defensie. Het aantal militaire vacatures is schrikbarend hoog en alle verbeterde arbeidsvoorwaarden ten spijt, lijkt het er niet naar uit te zien dat de vullingsgraad de komende periode substantieel zal verbeteren. Het aantal vacatures in de Nederlandse publieke sector en bij het bedrijfsleven is immens en de vijver waarin door werkgevers wordt gevist is zo goed als leeg.
Een derde argument heeft betrekking op de hedendaagse maatschappelijke narigheden. De polarisatie neemt in Nederland en de ons omringende landen hand over hand toe, zoals nog werd bevestigd door een onderzoek hiernaar door de Universiteit van Amsterdam (UvA). Nu is een beetje polarisatie niet slecht en zelfs belangrijk in een democratie. Kritiek op het standpunt van een ander moet echter niet zodanig doorslaan dat mensen niet meer door een deur kunnen. We zien in de maatschappij dat mensen, met name op sociale media, steeds meer de neiging krijgen zich alleen nog maar in hun eigen ‘bubbel’ te bewegen. De maatschappij raakt dan verdeeld in een ‘wij’ en een ‘zij’ blok, waarbij ‘zij’ natuurlijk de slechterikken zijn. Ook in de nationale politiek neemt dit verschijnsel bedenkelijke vormen aan, zoals Kamerdebatten waarin Kamerleden oproepen tot tribunalen voor andersdenkenden. Volgens een studie van de UvA is het belangrijk om juist een gemeenschappelijke identiteit te benadrukken. Als jongeren uit alle geledingen van de maatschappij een tijd gezamenlijk doorbrengen, zoals in militaire dienst, zou dat tot bevordering van de cohesie kunnen leiden: een gezamenlijke identiteit in het groene pak, in een gedisciplineerde omgeving met een gezamenlijk doel, heeft in het verleden bij onze dienstplichtigen veel goeds gebracht. Waarschijnlijk kennen velen (althans de iets ouderen onder u) uit hun eigen familie- of kennissenkring wel verhalen over zoons die in dienst voor het eerst in aanraking kwamen met leeftijdgenoten die niet gestudeerd hadden of andersom. Hun wereld werd er groter door en ‘de ander’ was toch niet zo anders.
Er is nu wel alle reden om op de discussie over de dienstplicht terug te komen en deze te verruimen. De situatie in ons land en in Europa is namelijk volstrekt anders dan ten tijde van de afschaffing van de opkomstplicht. In de eerste plaats is de geopolitieke situatie in Europa sterk veranderd. Daarnaast komen er om uiteenlopende redenen steeds meer migranten naar Europa met een deels sterk verschillend waardenpatroon, dat moeilijk te conformeren lijkt met onze cultuur en waarden en normen. Hier is een argument dat verband houdt met het hierboven genoemde. Velen die de dienstplicht nog hebben meegemaakt herinneren zich de verhalen over de jonge Friezen en Limburgers die op dezelfde slaapzaal in de kazernes werden gelegerd. Konden zij elkaar de eerste tijd nog nauwelijks verstaan, de kans was groot dat zij negen maanden later als vrienden uit elkaar gingen en elkaar nog tot op hoge leeftijd op reünies zouden tegenkomen. Heden tendage bestaat de jeugd tot 25 jaar voor circa 20% uit jongeren met een migratie achtergrond. Wie b.v. wel eens een lezing op een vmbo instelling heeft gegeven zal gemerkt hebben dat deze jongeren vaak een taalachterstand hebben, dat thuis geen Nederlands wordt gesproken en dat zij onder elkaar geen Nederlands spreken. Ook hier zou de dienstplicht, en het met een gemeenschappelijke militaire identiteit verkeren met jongeren met een Nederlandse achtergrond, kunnen bijdragen tot meer onderling begrip.
Een laatste argument dat kan worden aangevoerd voor een herinvoering van de opkomstplicht is de toenemende vergrijzing waardoor een steeds grotere druk op de zorgsector komt te liggen. De financiering hiervan en de personele bezetting dreigt problematisch te worden. Een vorm van dien(st)plicht zou kunnen bijdragen aan een oplossing voor deze problematiek.
Er zijn natuurlijk ook tal van bezwaren te noemen tegen de activering van de opkomstplicht. Veelal van praktische aard: een groot aantal kazernes en legerplaatsen is inmiddels opgeheven, afgebroken en verkocht. Van het vastgoed dat nog overeind staat is waarschijnlijk nog maar bitter weinig in orde te maken voor een influx van dienstplichtigen. Kleding, uitrusting, bewapening, het is allemaal nog niet eens voldoende om de huidige krijgsmacht mee te laten functioneren. En wat te denken van de capaciteit voor training en opleiding? Kortom, er zijn nogal wat beren op de weg. Aan de andere kant: hoe lang blijven we nog geloven dat de defensieorganisatie gevuld kan worden met vrijwilligers?
Wie weet, hebben wij u de lezer, nu voldoende geprikkeld om uw mening over dit onderwerp te geven. Wij twijfelen nog, dus kom op met uw argumenten!
Redactie