Graf Gottfried zu Pappenheim (afbeelding: Wikimedia Commons)

PRIKKEN EN PRIKKELS

Pappenheimers of eigenheimers?

De Nederlandse taal kent tal van spreekwoorden en gezegdes, sommige springlevend en andere die een kwijnend bestaan leiden. Tot de laatste categorie behoort waarschijnlijk de uitdrukking: ‘Ik ken mijn pappenheimers’. Omtrent de oorsprong van dit gezegde, dat zoveel betekent als ‘ik weet wat ik aan mijn mensen heb’, bestaan meerdere verklaringen. De meest waarschijnlijke herkomst, althans volgens het genootschap Onze Taal, is een toneelstuk van Friedrich Schiller, een van de beroemdste Duitse schrijvers uit de achttiende eeuw, Wallensteins Tod. Baron Von Wallenstein was een Duitse veldheer ten tijde van de Dertigjarige Oorlog (1618 – 1648), die bij het voeren van de strijd werd bijgestaan door een huurlingenleger dat onder bevel stond van Graf Gottfried zu Pappenheim. Op zich niets bijzonders, het was voor de machthebbers van die tijd gebruikelijk om een of meer uit huurlingen bestaande milities in te huren om hun onderlinge oorlogen uit te vechten; een soort zeventiende-eeuwse vorm van outsourcing. Overigens, in de Lage Landen maakten de Prinsen van Oranje graag gebruik van Zwitserse vechtersbazen; deze mannen hadden echter de reputatie nogal ‘op de centen’ te zijn. Als de prinselijke schatkist weer eens leeg was, dan gingen de Zwitsers prompt in Ruhestand en weigerden te vechten totdat hun soldij was uitbetaald. Uit die tijd dateert daarom het gezegde ‘Geen geld, geen Zwitsers’. De militie van Graf Zu Pappenheim had een reputatie. Zijn soldaten waren alom gevreesde vechtjassen en na weer eens een dankzij hen gewonnen veldslag heeft Baron Wallenstein volgens Schiller uitgeroepen: ‘Daran erkenne ich meine Pappenheimer’.

Waarom deze historische verhandeling zult u zich afvragen. De aanleiding is ‘Een nieuw begin’, het verkiezingsprogramma 2021 – 2025 van D66. In de defensieparagraaf ‘Een krijgsmacht voor een vrij en veilig leven’ valt op pagina 200 te lezen: ‘We stellen onze krijgsmacht open voor burgers van andere EU-lidstaten’. Dit opvallende idee was voor de redactie voldoende aanleiding voor een nadere beschouwing.

Personele vulling

Het voorstel om het Nederlandse leger te vullen met personeel uit andere landen heeft natuurlijk alles te maken met het grote aantal vacatures. Overigens is het idee niet nieuw. Zo lanceerde de Coalitie voor Veiligheid eind 2019 al eenzelfde idee, maar dat ging veel verder en men stelde zelfs voor om ook mensen van buiten de EU toe te laten treden tot onze krijgsmacht. Bijvoorbeeld uit Zuid-Afrika, omdat daar een taal gesproken wordt die veel lijkt op het Nederlands. Dat laatste is waar en we zouden elkaar in het algemeen best goed kunnen begrijpen. Iedereen heeft onmiddellijk door dat met pletterpet de helm wordt bedoeld; ‘geeft acht’ is kortweg aandag en Ons gaan veg is lekker kort voor ‘Wij gaan het gevecht aan’. Maar je moet ook oppassen met al te gemakkelijk lijkende overeenkomsten in de taal. Volgens een on line vertaalmachine is ‘gasmasker’ in het Zuid-Afrikaans ventilator. Echter, het kan natuurlijk niet de bedoeling zijn dat, wanneer opdracht wordt gegeven de ventilator aan te zetten, vervolgens de Zuid-Afrikanen hun gasmasker opzetten. Maar laten we dichter bij huis blijven en ons beperken tot potentiële krijgsmakkers uit andere EU-lidstaten. Het idee roept toch wel vragen op.

De eerste vraag is natuurlijk waarom de Nederlandse krijgsmacht - die momenteel nauwelijks inzetbaar is - aantrekkelijk zou zijn voor mensen uit andere EU-lidstaten terwijl die krijgsmacht duidelijk niet aantrekkelijk is voor Nederlanders. En als het dan zou lukken om mensen uit andere EU-lidstaten aan te trekken, wat mag je dan verwachten of moet je zelfs eisen t.a.v. het commitment van deze mensen? Het gaat tenslotte wel om de Nederlandse krijgsmacht. Trek je dan uitsluitend avonturiers aan die bereid zijn om tegen betaling acties uit te voeren, waar dan ook en in opdracht van wie dan ook? Wat is hun motivatie, betrokkenheid en betrouwbaarheid? Krijgt Nederland dan een soort Vreemdelingenlegioen 2.0? En wat gebeurt er wanneer andere EU-landen hetzelfde doen en ook hun krijgsmacht openstellen voor mensen uit andere EU-landen? Stel dat het allemaal lukt, krijgen we dan door de hele EU net zoiets te zien met militairen als je (zonder de beperkingen a.g.v. corona) ’s ochtends op de Nederlandse snelwegen ziet met bouwvakkers? Tientallen busjes met werklui die vanuit het oosten van het land naar het westen rijden om daar te gaan klussen en die tegemoet worden gekomen door busjes met collega’s die vanuit het westen in het oosten gaan werken. Er zouden op die manier multinationale eenheden kunnen ontstaan, waarbij de nationaliteiten hun ‘belangen’ gaan opeisen en we om de vrede te bewaren bij bepaalde ceremoniële gelegenheden genoodzaakt zouden zijn om i.p.v. het nationale volkslied Ludwig van Beethovens ‘Ode an die Freude’ ten gehore te brengen. Het is de vraag of dit de wijze is om tot een Europees leger te komen. Overigens schijnt men in Duitsland een soortgelijk project te hebben beëindigd omdat het eenvoudigweg niets opleverde. Misschien is het dan maar praktischer om gewoon dienst te nemen in het leger van je eigen land. Naast bovenstaande opmerkingen kunnen serieus nog veel andere vragen worden gesteld, bijvoorbeeld op juridisch en staatsrechtelijk gebied.

De noodzaak voor vulling staat buiten kijf. Zonder voldoende aantallen goed gekwalificeerde militairen (en burgers) zal de krijgsmacht niet kunnen functioneren, ondanks alle mooie ideeën uit de Defensievisie 2035 die op pagina 26 vermeldt: ‘Ook in 2035 bestaat de kern van het optreden van Defensie uit goed getrainde en geoefende mensen. Mensen die het verschil maken tussen winnen en verliezen. Mensen die zich inzetten om ons Koninkrijk veilig te houden’.

Bij het vinden van een oplossing voor het vacatureprobleem is het goed om kort terug te gaan in de geschiedenis van onze krijgsmacht.

Legervorming

In de Prioriteitennota van 1993 werd de opschorting van de dienstplicht aangekondigd en m.i.v. augustus 1996 werden geen dienstplichtigen meer opgeroepen. Het betekende in praktische zin het einde van de dienstplicht. De voorziene inzet van de krijgsmacht in de periode na de Koude Oorlog was niet te combineren met een systeem van dienstplicht waarvan de duur inmiddels was teruggebracht tot negen maanden. Daarnaast bestonden nog andere bezwaren tegen handhaving van de dienstplicht. Maar het meest kenmerkende - of beter gezegd fundamentele - aspect van de dienstplicht was misschien wel dat iedere Nederlander verplicht werd om gedurende een bepaalde periode zijn (vrouwen werden nog niet opgeroepen) land te dienen. En dat dienen betrof een essentieel aspect van onze samenleving, namelijk de veiligheid.

Met het opschorten van de dienstplicht werd de omslag gemaakt naar het beroepsleger. Een professionele krijgsmacht met gemotiveerde Nederlanders die bereid waren om (een deel van) hun werkzame leven bij Defensie te dienen. En we hebben gezien hoe dat beroepsleger uitstekend heeft kunnen functioneren en in staat was om samen met de beste legers ter wereld operaties uit te voeren.

De voorgaande zin is bewust in de verleden tijd gezet, want we weten allemaal dat onze krijgsmacht op dit moment kwantitatief en kwalitatief volledig uit balans en in zeer beperkte mate inzetbaar is. En we weten ook allemaal hoe deze situatie is ontstaan. Het enorme aantal vacatures in de krijgsmacht is het rechtstreekse gevolg van de verwaarlozing gedurende vele jaren, waarbij ook het uitblijven van goede arbeidsvoorwaarden niet helpt het probleem op te lossen. En nu het aantal vacatures niet minder lijkt te worden, wordt het idee gelanceerd om die krijgsmacht dan maar open te stellen voor burgers uit andere EU-lidstaten.

Wanneer we de grondwettelijke hoofdtaken van de krijgsmacht in beschouwing nemen, mogen we toch stellen dat die alle drie gerelateerd zijn aan de veiligheid van ons land, van onze maatschappij. Voor de eerste en derde hoofdtaak valt dat letterlijk te lezen, voor de tweede hoofdtaak kan die relatie mogelijk wat indirecter worden gezien, maar het heeft allemaal te maken met de belangen van Nederland, al dan niet in internationaal verband. En dat beschermen van onze maatschappij zouden we - als een van de meest welvarende landen ter wereld - willen uitbesteden aan inwoners van andere landen? Is dit de arrogantie van de welvaart?

Het stadje Pappenheim (afbeelding: Wikimedia Commons)

Hoe dan wel?

De grootste twee partijen van Nederland zullen mogelijk in de nieuw te vormen regering plaatsnemen. Beide vermelden in hun programma dat het defensiebudget moet stijgen naar het Europese NAVO-gemiddelde. De grootste partij zegt voorts om het Europese gemiddelde te zien als een tussenstap naar de in 2014 overeengekomen 2%. Tot zover enkele goede voornemens. En inmiddels zijn de eerste bewegingen voor herstel van de krijgsmacht in gang gezet. Nu is het zaak om door te zetten. Laat zien dat het politieke ernst is, dat het materieel en de geoefendheid op orde komen, waardoor de inzetmogelijkheden worden vergroot. Maar werk ook als Defensie aan het zijn van aantrekkelijke werkgever. Kom eindelijk over de brug met goede arbeidsvoorwaarden. Ontwikkel een personeelssyteem dat waar mogelijk aansluit op de civiele wereld, niet alleen op het gebied van beloning maar ook t.a.v. in-, door- en uitstroommogelijkheden. Het wordt daardoor aantrekkelijker en eenvoudiger om over te stappen naar Defensie. Dat alles maakt de krijgsmacht een aantrekkelijke werkgever voor Nederlandse mannen en vrouwen, en is goed voor het draagvlak voor Defensie.

Wat leert nu dit uitgebreide betoog? Dat wij denken dat er met geld veel te repareren valt binnen Defensie. Dat je daarmee zelfs de eigen jeugd weer naar de organisatie toe kunt trekken. Dan hoeven we later niet de haren uit ons hoofd te trekken omdat de krijgsmacht zoveel afstand heeft tot de eigen burgers. En dan hoeven commandanten zich niet af te vragen of ze hun pappenheimers kennen; dan werken ze immers met eigenheimers.

Redactie