HISTORIE

Terug naar Madoera (1)

KOL B.D. MAARTEN DE JONGH SWEMER

De auteur is overlevende van een jappenkamp en was getuige van het bevrijdende effect van het optreden van kap Westerling in Zuid-Celebes, dat hij eerder beschreef in het artikel in Carré 1-2021. ‘Terug naar Madoera’ is een vervolg op dat artikel en is vanwege de omvang in twee delen gesplitst. Het tweede deel zal in Carré 4-2021 worden geplaatst.

‘Wij droegen de Madoerezen over aan Java’


Weerzien met vader Han

Voorjaar 1948. De vier weken lange reis met het ms Indrapoera van Nederland naar Batavia, gevolgd door de korte reis met een schip van de KPM naar Soerabaja, was achter de rug. Op de aanlegplaats zagen wij na een half jaar vader Han weer terug.

We reden in de zwarte vooroorlogse Dodge, met vader aan het stuur, in de haven van Soerabaja de veerpont op; een van de Landing Ships Tank (LST) die voor de dienst naar het eiland Madoera waren ingezet. Wij klommen omhoog naar het dek, waar we de gezonken schepen in Straat Madoera konden zien: bovenbouw, schoorstenen boven water. Een ander schip was omgeslagen en lag er bij als een reusachtige walvis. De vaarroute naar het havenstadje Kamal op Madoera was door de marine mijnenvrij gemaakt.

Wat waren we blij om in Soerabaja onze vader weer terug te zien. We hadden hem al moeten missen gedurende onze gevangenschap van begin 1942 op Ambon en Celebes, maar moeder Tia, oudere broer Onno en ik hadden de jappenkampen, de bombardementen en de ziekten overleefd. We werden na drie en een half jaar herenigd met vader, die fysiek beschadigd uit krijgsgevangenschap op Ambon en Hainan was teruggekomen. Door de onveilige situatie op Zuid-Celebes konden we pas begin 1947 met het vliegtuig vertrekken om te recupereren van de ontberingen, ziekte en slavernij.

Nog voor de Kerst werd vader als kapitein KNIL aangewezen om naar Madoera te gaan om het commando over het veiligheidsbataljon Barisan Tjakra Madoera (BTM), een eenheid van Madoerese milities, op zich te nemen. Op 25 november vertrok hij aan boord van de Kota Inten. Wij volgden in het voorjaar van 1948 na de geboorte van ons jongere broertje Frank. Vandaag was voor het eerst dat vader zijn derde zoon, die hij alleen op foto's had gezien, in een reiswiegje zag en hem in zijn armen kon nemen.

De zwarte vooroorlogse Dodge, met vader aan het stuur

Bezetting van Madoera

Al op 6 juni 1946 had de gouverneur van Oost-Java, Charles van der Plas, aan luitenant gouverneur-generaal Huib van Mook gerapporteerd dat de bevolking van Madoera in zware omstandigheden verkeerde en uitzag naar een bezetting door de Nederlanders. Dat was voor Van Mook aanleiding om op 12 juni 1946 aan Legercommandant gen Spoor te vragen of een bezetting van Madoera mogelijk was, maar Spoor kon daar geen troepen voor vrijmaken. Ook had hij niet voldoende voedsel en kleding beschikbaar om de bevolking te helpen. In mei 1947 pleitten ongeveer duizend Madoerezen tijdens een vergadering voor een afsplitsing van de door Soekarno uitgeroepen Republik Indonesia. Van Mook stelde een plan op dat Nederlandse troepen bij een succesvolle opstand van de Madoerezen tegen de Indonesische Republiek zouden zorgen voor orde in de chaos.

Duizend Madoerezen pleitten in 1947 voor afscheiding van de Republik Indonesia van Soekarno

Zouden de troepen van de Tentara Republik Indonesia (TRI) hulp krijgen vanuit Java, dan zouden de Nederlandse troepen de Madoerezen te hulp schieten om de strijd te beslissen. De opstand zou een feit moeten zijn, anders zou die hulp niet worden verleend. Operatie Sprinkhaan werd voorbereid om op 24 mei 1947 van start te gaan, maar de opstand kwam er niet. Tijdens de uitvoering van de Eerste Politionele Actie echter, werd uiteindelijk toch overgegaan tot de uitvoering van de operatie.

Als vervolg op de Eerste Politionele Actie voerde de Mariniersbrigade onder ktz Van Waning en maj Citters met steun van de torpedojager HMS Jan van Bakel op 4 augustus 1947 een landing uit op twee stranden. Groep Oost landde met behulp van twee LST bij Darmatjampiong en groep West bij het havenstadje Kamal, dat later ook aanlegplaats werd voor de veerdienst tussen Madoera en Soerabaja. Zij werden gesteund door een peloton van de derde compagnie van het Vierde Bataljon Garderegiment Jagers onder lkol A. van Lieshout als bataljonscommandant, die samen met de mariniers landden bij Kamal. De colonne rukte op naar Bangkalan, langs de weg van Kamal, maar werd daarbij zwaar gehinderd door mijnen en vliegtuigbommen die in wegen en in bomen waren geplaatst met een trekontsteker, zogeheten trekbommen. In het verloop van de actie werden meer Jagers overgebracht naar Madoera tot medio september het gehele bataljon op Madoera was gelegerd en waren de belangrijkste plaatsen, zoals de hoofdstad Pamekasan, vast in handen. De Jagers werden later gesteund door geregelde inheemse hulptroepen van het BTM-bataljon. De manschappen van de Tentara Nasional Indonesia (TNI), zoals de TRI vanaf juni 1947 werd genoemd, gaven daarna in toenemende mate de strijd vrijwillig op en leverden de wapens in. In het gedenkboek van de vierde infanteriebrigade werd hulde gebracht aan luitenant Toonen van het A-peloton, iets wat ik graag vermeld.

In september vertrokken de mariniers weer naar Java en ook de derde compagnie Jagers volgde, maar keerde eind 1947 weer terug op Madoera. Door intensief te patrouilleren werd West-Madoera gezuiverd en keerde de rust op het eiland terug. Bij de bezetting van Oost-Java op 10 november had het bataljon slechts een ondersteunende taak. Op 28 januari 1948 werd de tweede compagnie verplaatst naar Soerabaja en ingezet voor wachtdiensten. Voor de aanvang van de Tweede Politionele Actie, de operatie Product (19 december 1948), werd het bataljon minus de derde compagnie geleidelijk teruggeplaatst op Java.

Het Vierde Bataljon Garderegiment Jagers, van juli 1947 tot juni 1948 onder maj Nieuwenhuis als bataljonscommandant, met het hoofdkwartier in Soerabaja, had nog een eenheid die op Madoera verbleef en een groepje soldaten was ingekwartierd in het leegstaande huis naast dat van ons. Deze grote stoere mannen maakten grote indruk op ons. Ze hadden, zoals overal gebruikelijk in de archipel, een baboe die voor hen de was deed en kookte. Hun Lee Enfield geweren hadden ze bij zich en die demonstreerden ze ook voor ons, haalden ze uit elkaar en zetten ze weer in elkaar. Wat waren die geweren zwaar voor ons jochies van negen en acht! Ze haalden voor ons ook een patroon uit elkaar om te laten zien hoe alles werkte. Vooral de roodharige, goedlachse soldaat Rudy uit Sittard maakte grote indruk op ons met zijn grappen en goocheltrucjes met speelkaarten en zakdoeken. Begin januari 1948 waren de Jagers naast ons plotseling verdwenen, mogelijk voor inzet bij de Tweede Politionele Actie.

Bangkalan; commandant Veiligheidsbataljon

Het Veiligheidsbataljon Tjakra Madoera

Al in de 19e eeuw, 12 februari 1831, waren er Madoerese hulptroepen georganiseerd in het BTM. Er was op het eiland met een eigen vorstenhuis altijd al een nationalistisch streven. Direct na de capitulatie van Japan richtten de Madoerezen zelf weer een Barisan Pengewal Madura op, een eigen veiligheidsbataljon. Het eiland kwam echter in handen van de TRI-troepen uit Java. Enkele van de barisan functionarissen werden gevangen gezet maar daarna weer bevrijd door de Nederlanders. De republikeinse regering liet de eilandbewoners verhongeren. Daar werd door de Nederlandse troepen een eind aan gemaakt, iets waarvoor de bevolking ons bijzonder dankbaar was. Dat resulteerde weer in waardevolle inlichtingen over de terreurgroepen. Het naoorlogse BTM werd op 15 augustus 1947 opgericht en bestond uit twee eenheden militie (vrijwilligers, kort opgeleid voor beveiligingstaken), elk ter grootte van drie compagnieën maar onder eenhoofdige leiding. De eerste commandant was maj KNIL Doedens, opgevolgd door maj KNIL Kuiper, die op zijn beurt weer werd opgevolgd door mijn vader, kap Han de Jongh Swemer. In Soerabaja aangekomen, waar hij op zijn taak werd voorbereid, werd hij bevorderd tot maj.

Bangkalan; toespraak commandant

De republikeinse regering liet de eilandbewoners verhongeren; Nederlandse troepen maakten daar een eind aan

Waarom juist mijn vader?

Waarom werd Han al na acht maanden recuperatie zo snel teruggeroepen? Hij had drie en een half jaar zware ontberingen geleden, zijn linkerarm was verbrijzeld bij de ondervraging door de Kempeitai, de Japanse militaire politie, en slecht genezen in de kampen. Door avitaminose was zijn netvlies beschadigd en miste hij stukken van zijn gezichtsveld en bij dat alles was hij verzwakt door ondervoeding en tropische ziekten.

Han was als jong luitenant al opgevallen in 1928 in Atjeh door zijn aanleg voor talen en gevoel voor de adat, regionale gebruiken, rechtsregels en tradities. Daarom werd hij voor een tweede tour of duty als plaatsvervangend compagniescommandant weer naar dat wespennest gezonden. Daarna kon hij op de Infanterieschool in Magelang zijn kennis en ervaring overdragen aan officieren die waren aangewezen voor Atjeh. Nu zou blijken of hij de juiste man was voor deze taak. Han was geboren in Batavia, had Indisch bloed en een daarbij passend uiterlijk, sprak Maleis, Ambonnees en Sumatraans, en maakte zich nu de Madoerese taal snel eigen. Hij informeerde zich over het vorstenhuis van Madoera, de aard van de bevolking, hun adat en mede dankzij zijn charisma had hij het vertrouwen van de troepen.

Dat vergemakkelijkte het verkrijgen van vertrouwen van de wali negara, de resident R.A.A. Tjakraningrad. Bij gouvernementsbesluit van 20 februari 1948 werd hij erkend als hoofd van de staatkundige eenheid Madoera en in feite staatshoofd binnen de beoogde federatie van staten. De bestuurszetel was in de hoofdstad Pamekasan.

De logistieke verzorging

Voor de bevoorrading van het Veiligheidsbataljon waren de militairen voor een deel afhankelijk van de logistieke diensten van de Verplegings- en Transportdienst (VTD). Regionaal werd die geleid door een Territoriaal Verplegings- en Transport officier (TVO) terwijl bij de eenheden de leiding berustte bij de verplegings- en transportofficieren (VTO) van de Aan- en Afvoer Troepen (AAT). Madoera ressorteerde onder 31 AAT, dat was gelegerd in de Kromhoutkazerne in Soerabaja. Het verzorgingspeloton van 31 AAT kreeg daarvoor detachementen op Madoera in Pamekasan en Bangkalan.

Wij zagen vrijwel elke dag de drietonners, die mijn broer en ik ‘platneuzen’ noemden, langs ons huis rijden naar de tangsi, de kazerne, voor de bevoorrading van de troepen. De chauffeurs die deze route regelmatig reden kenden die jongetjes wel in hun mini KNIL-uniformpjes, gemaakt door een lokale Chinese kleermaker. Soms mochten we een stukje met ze meerijden. Ook werden we wel eens door ordonnansen meegenomen op de brandstoftank van de motorfiets, waarbij de wind door onze haren woei. Ook de 18e, 37e en 42e AAT compagnieën in Oost-Java maakten wel bevoorradingsritten naar Madoera zodat bevoorrading en transport altijd verzekerd waren. Op 1 augustus 1948 werd 31 AAT opgeheven en werd het personeel verdeeld over 32 en 47 AAT, waarbij een deel van het personeel geplaatst werd bij de verzorgingspelotons op Madoera en Java.

Als we vrij hadden gingen we graag vader Han opzoeken in zijn kantoor, Onno moest er wel eens huiswerk maken. De schildwachten wisten precies wie we waren. We gingen ook vaak door de familieverblijven op de kazerne, wat voor het KNIL heel gebruikelijk was. De vrouwen zorgden voor de was en de maaltijden die de militairen bij hun familie gebruikten. Daar werden we regelmatig getrakteerd op teng-teng, een zoete lekkernij van pinda en Javaanse suiker. Dat was gewoon de Indische gastvrijheid: er is altijd eten voor wie langskomt, want er werd de hele dag gekookt voor de drie warme maaltijden. Ook kregen we wel eens een glas stroop, de Indische limonade.

Een drietonner (platneus) van 32 AAT op Madoera

Reorganisaties

Het leger van de republiek vond zijn oorsprong in het vrijwilligersleger PETA, dat was opgezet tijdens de Japanse overheersing en dat meerdere onafhankelijke eenheden van elk 38.000 man sterk telde. Het kreeg op 25 januari 1946 de naam TRI, maar op 3 juni 1947 werd de naam veranderd in TNI. Dat was de tegenstander van het KNIL toen vader in Soerabaja aankwam. In de overgangsperiode veranderde de naam op 27 september 1949 weer in Angkatan Perang Republik Indonesia Serikat (APRIS – Indonesisch Federaal Leger) omdat bij de onderhandelingen in Linggadjati was overeengekomen de Verenigde (serikat) Staten van Indonesia op te richten. Binnen de federatie zouden de eilanden een zekere autonomie behouden. Na het vertrek van de Nederlanders werd in Djakarta op 17 augustus 1950 de eenheidsstaat uitgeroepen en werd de naam van het leger nogmaals veranderd, nu in APRI. De naamwisselingen werden in alle KNIL-documenten doorgevoerd maar de tegenpartij bleef dezelfde (zie: Mars in Historia, nr 1-2004, ’De overgang van KNIL-militairen in de dienst van Indonesië’ door Vincent Kramers).

Op 25 juni 1949 kwam de instructie van het Hoofdkwartier van de Legercommandant dat diverse eenheden van het Troepencommando Oost-Java werden gereorganiseerd. Zo werd het 1e Veiligheidsbataljon Madoera omgevormd tot het 1e Tirailleurbataljon Madoera (Mad I), bestaande uit staf, stafcompagnie en drie tirailleurcompagnieën, met in totaal 1141 militairen. Met een personenauto (de Dodge), 18 jeeps, weapon carrier, ambulance, 22 drietonners en zes motorfietsen. Het bataljon was bewapend met o.a. 1081 Lee Enfield geweren, 51 pistolen, 193 stenguns, 21 brenguns, en negen granaatwerpers.

Een onzekere en onveilige tijd

Als er tijdens een periode van onrust melding werd gemaakt over terroristen, ging vader mee met de patrouilles; als bataljonscommandant niet meer met de soldaten, maar hij gaf dan leiding vanuit een commandopost in een nabijgelegen stad met telefoon. Waar nodig ging hij mee met de troepen om van nabij leiding te geven. Wij herinneren ons nog dat soms, als we opstonden, vader thuis kwam, druipend van het zweet omdat hij dan te voet met de troepen was meegegaan. Hij spoelde zich af in de mandi (bad) kamer en verschoonde zich. Er waren geen douches, maar een waterbak waaruit je met een emmer je lichaam afspoelde. Dat gebeurde soms wel drie keer op een dag. In die onzekere tijden werd de bewaking van de omgeving van de tangsi, de alun-alun en ons huis versterkt met een permanente wachtpost. Als we een soldaat op post bij ons huis hadden, liep een andere KNIL-soldaat met geladen Lee Enfield geweer met ons mee naar school. Hij volgde ons terwijl wij al spelend erheen gingen. Daar hurkte hij dan met het geweer op schoot, gaf zijn ogen de kost en rookte een krètèk-sigaret. Die waren gemaakt van tabak gemengd met kruidnagel en aromatische oliën, die de sigaret deden knetteren, vandaar die naam.

Op de alun-alun was ook een wachttoren gebouwd. In de tropen konden die snel worden opgetrokken van bamboestammen, vastgemaakt met rotan. Boven stonden dan altijd twee soldaten met een Lee Enfield die het overzicht over de hele omgeving hielden. Nieuwsgierig naar wat ze daar deden, klom ik via de ladder naar boven en mocht van een soldaat een geweer vasthouden. De loop gesteund op de borstwering rond het uitzichtpunt, leerde hij me door het vizier over de korrel te kijken. Onschuldig richtte ik eens het ongeladen wapen op een vrouw die in sarong-kebaja langsliep. Ze keek naar boven en met een gilletje van schrik zette ze het op een dribbelpasje zo snel als haar sarong toeliet. De soldaat leerde me toen nooit een wapen op mensen te richten.

De keren dat vader een meerdaagse inspectiereis in de Dodge maakte of voor overleg naar Soerabaja moest, had hij altijd een chauffeur die een geladen stengun bij zich had; vader droeg een pistool in een holster aan de riem. Overal op het eiland langs de hoofdweg naar Kalianget, waren bij de stadjes en dorpjes detachementen van het veiligheidsbataljon. Hij lunchte dan bij de plaatselijke Nederlandse bestuursambtenaar die er met zijn echtgenote woonde en met wie hij dan de veiligheidssituatie besprak. Op zulke reizen over het eiland nam vader Onno wel eens mee. Mogelijk zag hij in hem de volgende generatie officieren, maar Onno had al besloten om zeeman te worden. We mochten ook wel eens samen mee, kijken naar oefeningen van het veiligheidsbataljon. Dan werd een heuvel bestormd, na beschieting met mortieren. Brenguns ratelden en dat alles was voor mij een grote inspiratie. Toen ik een jaar of zeven was wist ik dat ik ook officier wilde worden, net als vader.

De onderhandelingen met de revolutionaire regering vlotten niet goed. De onrust nam toe, ook op Madoera, waar jonge vrijheidsstrijders, pemoeda's, door de militairen onveranderlijk aangeduid als peloppors, aanslagen pleegden op de kleine buitenposten en hinderlagen legden langs de weg die langs de zuidkust van Madoera van west naar oost liep. Moeder ging graag af en toe boodschappen doen in Soerabaja. Dat was ook nodig om kleding voor haar snel groeiende jongens te kopen en ze kreeg dan de Dodge mee met een gewapende chauffeur. Ook Onno ging dan mee om te passen. Op de weg naar de LST veerpont in Kamal stuitten ze eens op stenen die op de weg lagen. De chauffeur vermoedde meteen een hinderlaag en reed een eindje terug en stapte uit. Toen hij geritsel hoorde in de bosjes vuurde hij met de stengun en hoorde geschreeuw. Gebruikmakend van de verwarring reed hij langs de stenen snel weg. Moeder had geen krimp gegeven, zij was zelfs niet plat gaan liggen. De oorlog was gewoon weer terug en Onno was haar enige zorg, die ze als het nodig was zou dekken met haar lichaam.

Een keer, passeerden we op weg naar Kamal een scène die ik nooit zal vergeten. Een jeep was duidelijk overvallen, er lagen dode militairen in een plas bloed op straat. De beelden zijn in mijn geheugen gegrift maar wij waren na vier Japanse concentratiekampen wel gewend aan het zien van doden en gewonden. We reden er pijlsnel langs en verderop waar we een telefoon wisten, belde vader met de tangsi zodat er patrouilles konden worden uitgezonden. De daders werden nooit gevonden. Ook zagen we een keer enkele lijken van Chinezen in een kali (rivier) drijven: mogelijk vermoord om van een geldschieter af te komen.

Het was zaak in deze onrustige tijd nooit enige angst te tonen. Zo herinner ik me, dat we in een minder rustige periode toch picknick-tochtjes maakten met een jeep. Een jeep met militairen ging dan mee als begeleiding, de voorruit neergeklapt met daarop een zandzak waarop de poten van een brengun stevig waren neergezet, schietgereed. Op de plek waar we gingen picknicken, gingen militairen in de rondomverdediging. Sensationeel vond ik die ritjes in de jeep, zittend op de achterbank naast Onno. Moeder zat dan met Frank op schoot voorin naast vader, met zijn wapen binnen handbereik.

Wordt vervolgd in Carré 4-2021.