Column duovoorzitters

Personeelsmodel

door Ruud Vermeulen

Defensie is gestart met de transitie naar een nieuw personeelsmodel. Op grond van arbeidsmarktverkenningen heeft men wetenschappelijk het aanbod aan personeel in de komende 20 jaar kunnen inschatten. Men heeft op grond van ideeën over een meer flexibele krijgsmacht vast kunnen stellen welke soorten personeel zoals vast en flexibel, burger of militair men nodig heeft. En vervolgens heeft men de aanstellings- en contractvormen om dit mogelijk te maken erbij bedacht. Op zich niets mis mee, in tegendeel.

De GOV|MHB heeft een ander uitgangspunt genomen. Zij kijkt heel sterk naar de organisatie en de mens erin. Defensie met daarin de krijgsmacht is een extreme/uitzonderlijke organisatie. Zij stelt enerzijds extreme eisen en ervaren mensen het beroep als roeping, maar anderzijds noemen ook een aantal medewerkers het een bedrijf. Afhankelijk van functie en plaats in de organisatie. Wij willen de schizofrenie binnen defensie duiden: een extreme organisatie die zijn bestaansrecht ontleent aan het dienen van Nederland, versus ‘gewoon’ een bedrijf. Maar daarbij ook aangeven hoe hier een dynamische balans in gevonden kan worden. In dit artikel focus ik mij op de schizofrenie. In een later artikel zal ik de dynamisch balans schetsen zoals wij die zien. In onze visie kan een goed personeelsmodel voor defensie niet functioneren als je geen antwoord hebt op de inherente tegenstellingen in de organisatie. Het product van defensie, daar waar alles om draait, is de krijgsmacht. Dit deel van defensie is er voor het in opdracht uitvoeren van extreem geweld. Dit is uniek en bijzonder in het kader van o.a. het toepassen van dit geweld, maar ook de ethische context stelt hoge eisen aan personeel en organisatie. Het gaat niet om het produceren van pakken koekjes. Defensie kent een departementale organisatie, daarnaast grote ondersteunende defensieonderdelen hoofdzakelijk belast met de ondersteuning van de vredesbedrijfsvoering en de eigenlijke krijgsmacht, de Operationele Commando’s.

De inhoud van het werk en de focus in het departementale deel zijn totaal anders dan bij de andere defensieonderdelen. Het zwaartepunt ligt hier op de politiek. Andere ministeries zoals onderwijs hebben in het verleden de scholen en universiteiten, de uitvoering, op afstand gezet. Bij defensie is dit niet gebeurd.

DOSCO en de DMO hebben hun zwaartepunt liggen op de vredesondersteuning en het in stand houden van de defensieorganisatie. Overigens spreken wij hier over ongeveer een kwart van de organisatie. De krijgsmachtdelen hebben de opdracht om de operationele taken van defensie uit te voeren, zij leveren het unieke product waarom defensie bestaat.

Maar de vier krijgsmachtdelen verschillen daarnaast nog eens fundamenteel van elkaar. Het brengen van vrede en veiligheid op zee is echt iets anders dan in de lucht of op het land en ook echts anders binnen de eigen landsgrenzen of daarbuiten. De organisatie is een vat vol verschillen en die verschillen “schuren”. Centraal voor de krijgsmacht en met name voor de operationele eenheden zoals brigades, squadrons en schepen staat het woord “dienen”. En ja, ook de politie beroept zich daarop, men spreekt daar zelfs van “de diender”. Maar heel terecht gaf minister Hennis aan, “de militair gaat door waar anderen stoppen”. Dit “dienen” is ook in wetgeving, militair straf- en tuchtrecht, geneeskundige rechten en plichten van de militair etc. vastgelegd. De militair is b.v. de enige die een wettig gegeven opdracht om geweld te gebruiken niet mag weigeren. Daarom was er ook een kamerbrede meerderheid voor de erkenning van de Bijzondere Positie van de militair (kamerbrief van 14 december 2014). Maar hoe verder men van de eerder genoemde eenheden vandaan zijn werk doet, hoe minder dit nog gevoeld wordt. En ook hier schuurt het vervolgens met militairen die langdurig samen met burgermedewerkers daar op vergelijkbare functies hun werk doen. Die Bijzondere positie wordt daar niet meer als zodanig ervaren en al is die er wel degelijk, het effect is misschien minder voelbaar.

“Dienen” is de fundering van een krijgsmacht. Dit is uniek in Nederland. Maar voor diegene die echt “dienen” schuurt het in de balans werk en privé. Maar het schuurt ook als wij kijken naar oudere militairen waarbij de balans tussen de eisen van functies en de resterende capaciteiten van de specifieke mens in disbalans raken.

De krijgsmacht kent drie taken. De eerste is het verdedigen van ons grondgebied en dat van onze bondgenoten. Het daadwerkelijk kunnen voeren van het gevecht met militaire middelen. Maar een deel van dit gevecht bestaat uit de noodzakelijke (logistieke) ondersteuning. Het onder operationele omstandigheden uitvoeren van min of meer civiel vergelijkbare taken zoals bevoorrading, transport, geneeskundige afvoer en verpleging etc. De focus ligt hier vaak in de beeldvorming op het daadwerkelijk vechten, het zogenaamde kinetische deel. Maar de kracht en het genereren van gevechtskracht ligt juist in het in de tijd kunnen samenvoegen van alle elementen. Niets voor niets heeft men het over het met militaire precisie uitvoeren van operaties. En deze kracht ligt dan niet alleen in het maken van het plan, maar vooral ook in het kunnen reageren en voorzien van afwijkingen, dan ben je pas echt een professionele militaire organisatie. Het voorbereiden op deze taak wordt in de Noordelijk Europese landen als de grootste noodzaak ervaren, specifiek door de Russische dreiging. In de discussie over aan te schaffen middelen, opleiding, training maar ook in de benodigde kwaliteit van mensen en in de discussie over doctrines schuurt dit met de andere taken. Je hoort ook dat men voor de diverse taken aparte organisatie wil hebben. Maar zelfs voor een land als Amerika is dit onbetaalbaar. De volgende taak is het herstellen van de internationale rechtsorde. Het kunnen optreden over de gehele wereld, zoals in het Midden-Oosten, Afrika, Afghanistan. Vrede kunnen brengen. Vaak aangeduid met “It is not a soldiers job, but only soldiers can do it”. Heel Zuidelijk Europa ervaart dit overigens als de grootste dreiging. Maar ook voor ons met de dreiging van terroristische aanslagen en ongecontroleerde emigratie zou dit zomaar tijdelijk en plaatselijk de belangrijkste taak kunnen worden. En vergis u niet, doctrinair ligt hier een hele wetenschap onder. In de uitvoering zijn specifieke materiele maar vooral ook menselijke capaciteiten vereist om dit tot een succes te kunnen brengen. Het niet erkennen hiervan of niet de politieke randvoorwaarden hiervoor scheppen heeft al tot veelvuldige mislukkingen geleid. Zoals gezegd deze taak schuurt met de vorige grondwettelijke taak. Maar overigens ook met de volgende. Tenslotte kennen wij in de grondwet de nationale taken. Zoals voormalig minister Hillen het aangaf, “Defensie is de nationale verzekeringspolis”. Feitelijk is de krijgsmacht de algemene achtervang voor als al het andere ontoereikend is. Zo is er de beveiliging van essentiële installaties zoals b.v. elektriciteitscentrales en de drinkwatervoorziening. De dagelijkse inzet van de EOD en de steun aan de politie in allerlei onderzoeken. Maar daarnaast vult defensie bij elke ramp of uitzonderingssituatie het ontstane gat tussen civiele -en overheidsbrede mogelijkheden op, met daarvoor geschikte maar ook minder geschikte middelen (can do). Het kan zijn dat men de politie helpt met het afgrendelen en controleren van toegangswegen zoals laatstelijk bij Schiphol. Bij overstromingen zoals bij de evacuatie van het rivierengebied of zoals nu bij de pandemie. Er zijn ook beperkt beschikbare speciale eenheden voor deze taak, de Natres en de CBRN Compagnie en delen van staven zoals de secties Natops. Behalve bij de beveiliging van zijn eigen terreinen en wapensystemen stelt defensie zich hier ondergeschikt op. Zij vult aan. Nationale taken zijn echt anders dan de twee andere taken. Maar door de specifieke structuur van defensie waardoor zij over alle middelen kan beschikken, zoals varen, vliegen, rijden en politie kan zij in deze brede waaier als nationale achtervang ingezet worden. Maar het vereist wéér een andere mindset. Ook dit optreden schuurt met dat van de andere taken. Daadwerkelijke inzet in het ene, sluit inzet in de andere taak soms voor langere tijd uit.

De organisatie kent een extreem doel, vechten. Dit is uniek. Dit is uniek. Een aanzienlijk deel van de organisatie staat ver af van dit doel en ondersteunt slechts dit proces. Burgers en militairen doen hierin vergelijkbaar werk. Vanwege de grote overeenkomsten van specifieke functionaliteiten met civiele vakgebieden ontstaat er het gevoelen dat men toch vergelijkbaar is en moet kunnen zijn met civiele evenknieën o.a. op het gebied van carrières. Bij een aantal militairen is de wens om sneller carrière te maken strijdig met de operationele noodzaak om kennis en ervaring op te doen. Dan worden er opmerkingen gemaakt zoals, ik wil niet door allerlei hoepeltjes springen. In een aantal functiegebieden wordt je sneller bevorderd dan in het operationele functiegebied. Het toekomstperspectief is bij in elk geval één operationeel commando beter buiten het operationele functie gebied dan erin. Daar waar burgers en militairen langdurig naast elkaar dezelfde functies uitvoeren, daar komen de vragen, waarom zijn die militairen anders dan wij, burgers? Door de invoering van een meer flexibele krijgsmacht is er meer behoefte aan reservisten. De organisatie wil hen dezelfde rechten geven als de beroepsmilitairen. Maar niet dezelfde plichten, zij kunnen opdracht tot inzet in principe weigeren. Dit is contrair aan het “heilige dienen”. Een veel gehoorde opmerking vanuit de politieke omgeving, waarom hebben wij niet een generaal van 30 jaar? De vraag is of je het dan over een militair vakman hebt of een burger gewikkeld in een uniform. Je gaat dan echt voorbij aan het unieke van de militaire professie. Al deze tegenstellingen schuren. Zij vormen echter een onlosmakelijk deel van de kenmerken van de organisatie en zijn voor een groot deel het gevolg van het unieke karakter. Een personeelsmodel voor een zo extreme organisatie zoals Defensie en zijn krijgsmacht moet in de ogen van de GOV|MHB niet alleen antwoord geven op instroom, doorstroom, uitstroom en “gelijkstroom” van beroepsmilitairen, reservisten en burgers. Maar zou met name ook herkenning, erkenning en richting moeten geven op die vlakken waar het schuurt. Dat kan niet in “zwart-wit”, dat moet in tinten grijs. Maar het moet wel richtinggevend en verklarend zijn voor de mensen ín de organisatie, en ook voor personen die willen opteren om deel uit te maken ván die organisatie. Het is niet eenvoudig, maar je zult antwoord moeten geven op deze schizofrenie. Je zult duidelijk moeten maken dat je deze problematiek onderkend en meegenomen hebt. De gemakkelijkste optie is de discussie ontlopen, maar hier zul je al na een paar jaar de prijs voor moeten betalen en opnieuw moeten beginnen. Liever nu in een keer goed. De GOV|MHB benoemt de organisatieproblemen en probeert dit te vangen in een dynamische balans van organisatie, werk en privé. Dat doen wij door een kritische beschouwing van de workforce, militairen, mobilisabele reservisten, reservisten en burgermedewerkers. Maar ook op grond van de levensfases van mensen en hun loopbanen bij de onderscheiden krijgsmachtdelen. Dat ontbreekt naar onze mening aan de huidige plannen van Defensie, maar is in onze ogen essentieel om een complete oplossing te vinden, passend bij de kenmerken van defensie en de taken van een professionele krijgsmacht. Er is echt meer nodig, maar dat zal ik in een volgend artikel schetsen.