OPINIE - BUITENLAND

Wapenbeheersing toen, nu en sraks

Van Koude Oorlog naar Hete Vrede?

LKOL B.D. HARRY VAN DER HORST

Russische pantservoertuigen gereed om te worden vernietigd onder het CSE-verdrag

De auteur was van 1990 tot 1997 namens Nederland medeverantwoordelijk voor de implementatie van de wapenbeheersingsakkoorden INF, CSE, Weens Document, Open Skies en Chemische Wapens. Van 1998 tot 2003 werkte hij als militair attaché bij de Nederlandse Ambassade te Moskou.

In het eerste deel van dit tweeluik gaat hij in op de wapenbeheersing in de afgelopen decennia. In het tweede deel, dat wordt gepubliceerd in de volgende editie van Carré, gaat hij verder in op aspecten van de wapenbeheersingsproblematiek in de toekomst. Alle fotomateriaal is verstrekt door de auteur.

Inleiding

De ‘oude’ Grieken waren er al mee bezig, in de negentiende eeuw waren er afspraken tussen de Engelsen en de Amerikanen over demilitarisering van de regio rond de Grote Meren in de Verenigde Staten (VS) en sinds de twintigste eeuw wordt het begrip ook al toegepast in de interstellaire ruimte: wapenbeheersing (WB). Een van de mogelijke definities luidt: het afspreken van internationale beperkingen op de ontwikkeling, productie, bezit, verspreiding (proliferatie) en gebruik van massavernietigingswapens, conventionele wapensystemen en handvuurwapens. Dit geldt zowel in volle vredestijd, als in geval van een militair conflict. WB beoogt ook de transparantie van militaire organisaties te vergroten, waardoor het onderlinge wantrouwen kan afnemen en de internationale stabiliteit kan worden bevorderd. WB is dus een ruimer begrip dan ‘ontwapening’.

Hieronder volgt een overzicht over het onderwerp WB, met een nadrukkelijk niet-limitatieve [1] opsomming van de WB-overeenkomsten uit de laatste 75 jaar, met een voorzichtige poging een verwachting uit te spreken over de toekomst. Is WB in de toekomst nog levensvatbaar? Verder moet ik mij beperken qua diepgang en nuance. Om elke overeenkomst en ontwikkeling volledig tot zijn recht te laten komen zou ik per overeenkomst een boek moeten schrijven.

WB wordt geregeld in afspraken die vastliggen in internationale verdragen, documenten en overeenkomsten. Het verschil tussen deze vormen zit vooral in de politieke of juridische reikwijdte [2] en de verschillende politieke en ambtelijke processen die moeten worden doorlopen, alvorens de afspraken kunnen worden uitgevoerd. Gemakshalve zal ik in dit artikel, als ik generaliseer, spreken over ‘WB-overeenkomsten’ of ‘WB-akkoorden’, waaronder ik alle soorten afspraken zal verstaan.

WB in de twintigste eeuw

Het begrip WB komt op de voorgrond in 1963, na de Cuba-crisis, toen het kernstopverdrag Comprehensive Nuclear Test Ban Treaty (CTBT) werd getekend. Aanvankelijk alleen door de VS, de Sovjet-Unie (SU) en het Verenigd Koninkrijk (VK) en inmiddels door 176 landen. Tevens kwam in ’63 de hot line tussen Washington en Moskou tot stand. Daarna volgden o.m. de overeenkomsten die zijn genoemd in kader 1.

Een belangrijke aanzet krijgt WB in 1975 in de Helsinki-akkoorden, de slotverklaring van de in 1972 opgerichte Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE, in het Engels: CSCE), op 1 januari 1995 herdoopt in Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE, Engels: OSCE). De slotverklaring werd ondertekend door 33 Europese landen (w.o. Oostbloklanden, inclusief de SU), de VS en Canada. In totaal 35 landen, waarvan dus twee niet tot Europa behoren. Deze Helsinki-slotverklaring ging over veiligheidsvraagstukken in Europa, samenwerking met name op het gebied van wetenschap, technologie, milieu en mensenrechten. Aanvankelijk was ‘Helsinki’ bedoeld als veiligheidsconferentie. Vooral de SU had daaraan behoefte, ter legitimatie van haar feitelijke bezetting van Oost-Europa. Daarnaast hoopte de SU er de nodige economische voordelen mee te behalen. De landen in West-Europa zagen ook wel heil in de conferentie, waarmee ze vooral de communicatie met het Oosten wilden verbeteren en de reisbarrières tussen Oost en West wilden verkleinen. Tevens kon dan van de gelegenheid gebruik worden gemaakt om mensenrechten als onderwerp op de agenda te zetten. De VS vormden de derde belangrijke partij.

In de veiligheidsgedachte was met name sprake van het stimuleren en naleven van vertrouwenwekkende maatregelen (Confidence and Security Building Measures - CSBM’s). Dat was ook een onderstroomgedachte toen president Reagan en secretaris-generaal Gorbatsjov in 1987 het INF-verdrag (Intermediate Range Nuclear Forces) tekenden. Dat verdrag trad per 1 juni 1988 voor onbeperkte duur in werking. Om een aantal redenen, vooral wegens de zware financiële lasten van de Oost-West wapenwedloop, die na de Russische invasie in Afghanistan in 1979 weer actueel was, kwam het verdrag beide partijen goed uit. Overigens ging INF meer om (gedeeltelijke) ontwapening dan om wapenbeheersing.

Daar kwam voor Gorbatsjov nog eens bij dat de grote en dure krijgsmacht van de SU nogal wat problemen kende, vooral met de dienstplicht. Er was op grote schaal sprake van ontduiking van de dienstplicht, o.m. als gevolg van de ontgroening van dienstplichtigen (dedovsjtsjina) - een praktijk ontstaan in de jaren zeventig - die niet voldoende kon worden gecompenseerd door de traditionele nationalistische trots om in militaire dienst te gaan. Voorts was er het gebruik om dienstplichtigen ver van hun woonplaats op te leiden en te plaatsen en waren er ook sterke onderlinge controverses, zoals tussen moslims en Slaven, Russen en Balten, enzovoorts. Ook de Centraal-Aziaten en Kaukasiërs waren (en zijn nog steeds) dikwijls het middelpunt van conflicten. Van de dienstplichtigen spreekt nog steeds een groot deel nauwelijks Russisch, hebben velen een crimineel verleden en/of een psychische afwijking. De beroepsmilitairen (de officieren) zijn in grote meerderheid Russisch, maar de dienstplichtigen (onderofficieren en soldaten) maar de helft van de dienstplichtigen (onderofficieren en soldaten) is afkomstig uit andere, overwegend islamitische, deelrepublieken van de Russische Federatie. Het spijkerharde voornemen, vooral van president Jeltsin, om de dienstplicht op te heffen is tot op de huidige dag niet gerealiseerd. Aan het eind van de jaren tachtig stond ook een aantal andere, niet-nucleaire, WB-overeenkomsten nog op stapel (zie kader 2).

Dit pakket aan overeenkomsten trad in het begin van de jaren negentig in werking en was uniek in de wereldgeschiedenis, gericht op het grootschalig terugdringen van hoofdwapensystemen, het permanent uitwisselen van informatie over de organisatie van krijgsmachten en het mogelijk maken van controle van deze informatie (de essentiële ‘verificatie’). Het was voor de militairen die de overeenkomsten implementeerden juist die onderstroom van optimisme, die hun het gevoel gaf bezig te zijn met de bouw van een nieuw en veilig Europa. Of, zoals Gorbatsjov dat noemde: ‘het Gemeenschappelijke Europese Huis’, Dom Evropa.

Kader 1

  • Het Non-Proliferatie Verdrag van de Verenigde Naties (VN NPV), in 1968 opgesteld, inmiddels door bijna alle VN-lidstaten getekend, over het niet verspreiden van kernwapens.
  • Het Zeebodemverdrag, eerst in 1971 gesloten tussen VS, SU en VK, later getekend door alle landen van het Warschaupact (WP) en de NAVO, met de intentie om gebruik van de zeebodem voor opslag van kernwapens te verbieden.
  • De Anti-Ballistic Missile Treaty (ABM-verdrag), een verdrag uit 1972 tussen de VS en de SU over de beperking van het effect van antiraketsystemen.
  • De Strategic Arms Limitation Talks (SALT-akkoorden), tussen de VS en de SU (1972 SALT-I en 1979 SALT-II).

Kader 2

  • Het verdrag over Conventionele Strijdkrachten in Europa-verdrag (CSE, Engels: CFE), tussen WP-lidstaten en NAVO-landen. Dit verdrag voorzag in het bereiken van bloksgewijs gelijke aantallen (pariteit) hoofdwapensystemen in de gezamenlijke lidstaten van de NAVO en die van het WP. Hieronder worden verstaan tanks, artillerie, pantserinfanterievoertuigen, gevechtsvliegtuigen en gevechtshelikopters. Dit verdrag kende een sterk, gedeeltelijk, ontwapeningsaspect.
  • Het Weens Document (WD) van de CVSE (later OVSE), voor de daarbij aangesloten lidstaten, waarmee CSBM’s worden gerealiseerd. Dit gebeurt door informatie-uitwisseling over defensieplanning, militaire sterktes, wapensystemen, militaire uitrusting en grote militaire activiteiten en de mogelijkheid van waarneming op locatie.
  • Open Skies, in 1992 getekend door 24 aangesloten landen van WP en NAVO. Dit verdrag betreft het overvliegen van elkaars grondgebied en het maken van foto- en filmopnames van militaire installaties en gebieden. Het oorspronkelijke idee werd in 1955 geopperd door de toenmalige Amerikaanse president Eisenhower.
  • Het Verdrag Chemische Wapens (Chemical Weapons Convention, CWC). Een verdrag van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW, met als hoofdkwartier Den Haag), met inmiddels 193 aangesloten lidstaten. Het belang van dit verdrag is m.i. structureel en chronisch onderschat, als gevolg van de vele aandacht die voor- en tegenstanders in het kernwapendebat in de jaren na WOII aan de dag legden voor nucleaire wapens. Biologische en chemische strijdmiddelen hebben in de contemporaine historie nauwelijks die aandacht gekregen die ze verdienen in de publieke meningsvorming.

Russische pantservoertuigen gereed om te worden vernietigd onder het CSE-verdrag

Een Amerikaans CSE-inspectieteam met een Duitse gast-inspecteur tijdens de Baseline Validation Period, 1992

De gevallen Muur

In november 1989, viel de ‘Muur’, min of meer door een lokaal misverstand in Berlijn tijdens een persconferentie van Günther Schabowski, een DDR-partijleider, maar het was sowieso onafwendbaar. De val van de Muur symboliseerde het einde van de Koude Oorlog, echter zonder formele vredesovereenkomst met concrete geopolitieke afspraken. Maar ja, er waren dan ook geen oorlogsverklaringen aan de Koude Oorlog voorafgegaan. Pas een jaar later, in november 1990, tijdens een bijeenkomst van de CVSE in Parijs, werd door de 34 lidstaten (35 minus 1; de twee Duitslanden waren inmiddels verenigd) een formeel einde van de Koude Oorlog vastgesteld, maar tevens een begin gemaakt met de overeenkomst van het ‘Handvest van Parijs’. Het ging om een nieuw, inclusief Europa (dus met de voormalige oostbloklanden) en zou daarmee tegemoetkomen aan de Europese Huis-gedachte van Gorbatsjov.

De geopolitieke gang van zaken direct na de val van de muur heb ik getracht enigszins weer te geven in het artikel ‘Time flies …, onze herinnering ook?’ [3], waarin de hoofdrolspelers aan bod komen. Pas in januari 1990, na een jaar stilte [4], koos president George Bush sr. voor bestaande structuren (NAVO en EU, die exclusief de SU waren) en tegen de CVSE (die inclusief SU was). Hij communiceerde dat in ieder geval aan Bundeskanzler Helmut Kohl, als prijs voor de eenwording van de beide Duitslanden, maar niet aan Gorbatsjov. Die moest het kennelijk maar zelf uitvinden [5].

Na de hoogtijdagen van ontspanning, optimisme, idealisme, durf en vertrouwen, was het blijkbaar niet te voorkomen dat de wereld zich weer ingroef in wantrouwen en cynisme.

Nederlandse WB

Na het vallen van de Muur leek er voor de nabije toekomst weinig brood op de militaire plank bij de lidstaten van het WP en de NAVO. Maar er dienden zich vervangende werkzaamheden aan: de uitvoering van WB-overeenkomsten. En zo werd wapenbeheersing begin negentiger jaren ineens ‘sexy’.

Zoals hierboven is te zien, waren er diverse WB-overeenkomsten na WO II, maar de naleving en implementatie daarvan kon doorgaans worden overgelaten aan een beperkt aantal militairen die vanuit hun functie op een hoofdkwartier, of in een ministerie van defensie, e.e.a. er als nevenwerkzaamheid bij deden. Echter, aan het einde van de jaren tachtig werd de klus te groot, vooral als gevolg van het aankomende CSE-verdrag. In een paar jaar tijd moesten totaal ongeveer 19.000 tanks, 9.300 stuks geschut, 16.500 pantserinfanterievoertuigen en 1.500 gevechtsvliegtuigen protocollair worden vernietigd en gecontroleerd op wijze van vernietiging. Daarna zou tussen het WP en de NAVO gelijkheid in sterkte van hoofdwapensystemen moeten zijn ontstaan. De deelnemende landen zouden vrij zijn om bij alle andere aangesloten landen de opgegeven sterktes en vernietigingspraktijk te controleren, maar binnen de NAVO werd al spoedig afgesproken dat door de eigen lidstaten alleen inspecties zouden worden uitgevoerd bij het WP en niet bij andere NAVO-landen. Voor zover bij mij bekend, is iets dergelijks bij de WP-lidstaten niet het geval geweest en hebben diverse Centraal-Europese landen enkele inspecties uitgevoerd bij o.a. de Russische Federatie (RF). Men wilde wel eens bij de Russen in de keuken kijken.

Het merendeel van de landen dat deelnam aan het CSE-verdrag koos bij de implementatie van dit verdrag, maar ook van de andere WB-overeenkomsten, voor een centrale organisatie binnen het Ministerie van Defensie. Nederland maakte een andere keuze [6]. Samenvattend kwam het erop neer dat gekozen moest worden tussen enerzijds een centraal geleide WB-organisatie, wat echter bezwaarlijk bleek voor de Koninklijke Landmacht (KL), en anderzijds uitvoering door de KL, wat weer niet werd gesteund door de ministeries van Defensie en Buitenlandse Zaken, de Koninklijke Marine (KM) en de Koninklijke Luchtmacht (KLu). De uitkomst was een compromismodel, waarbij ieder krijgsmachtdeel voor de implementatie van WB-akkoorden een eigen Sectie Wapenbeheersing in het leven riep, onder coördinatie van het ministerie (i.c. de Defensiestaf).

De auteur, Wolgograd, juni 1993, bij het 242 Motor Rifle Regiment, net terug uit de voormalige DDR

Door NL geleide multinationale CSE-inspectie in Belarus, met een observer uit Oekraïne (voorgrond) en een Amerikaanse inspecteur (in burger)

De facto betekende de gemaakte keus voor de jaren negentig het volgende. De KM was het minst betrokken krijgsmachtdeel, want alleen de mortieren van het Korps Mariniers vielen onder de werking van het CSE-verdrag. Daarom berustte de uitvoering bij een enkele projectofficier. De KL had een sectie met 28 functies (voor CSE en WD) en de KLu had een sectie met vier functies (CSE, WD, Open Skies en INF). Een van de bijkomende problemen bij de personele vulling was het gegeven dat het hier nog niet eerder bestaande functies betrof, waarvoor geen selectiecriteria of eisen m.b.t. opleidingservaring bestonden, laat staan loopbaanmodellen voor de lange duur. Dus het was pionieren troef. Bij de KL en Klu werden tevens parttime WB-functionarissen ingezet, waarbij in het geval van de KL in eerste aanleg de WB-neventaak zuiver gebonden was aan de vredesfunctie en bij de Klu de WB-taak weliswaar afgeleid werd van de vredesorganisatietabel, maar aan de militair verbonden bleef, zodat hij nascholing onderging en geïnformeerd bleef, ook na verplaatsing binnen de organisatie. Mijn ervaringen heb ik beschreven in het artikel ‘KLu-implementatie van wapenbeheersing’ [7].

Reorganisaties waren in de loop der jaren onvermijdelijk. Naast diverse inkrimpingen in de aantallen (met name bij de KL), resulteerden die eind jaren negentig in één organisatie-element, de Defensie WB-organisatie (DWBO), later Engelstalig herdoopt in Netherlands Defence Arms Control Agency (NL DACA). Sinds november 2013 is er een Benelux WB-organisatie te Brussel, Benelux Arms Control Agency (BACA). Deze organisatie kent nog maar vier Nederlandse functies. WB is niet meer zo sexy …

Wat er daarna gebeurde

Na het begin van de negentiger jaren is er veel gebeurd. Het WP viel uiteen. De SU viel uiteen. De twee Duitslanden, één afkomstig uit het WP en één lid van de NAVO, werden samengesmeed tot één nieuw Duitsland. Een veer in de hoed van Helmut Kohl. Enkele landen die voorheen lid waren van het WP wilden toetreden tot de NAVO, hetgeen ook geschiedde (Polen, Hongarije en Tsjechië in 1999). De Baltische staten, voorheen onderdeel van SU, wilden hetzelfde, hetgeen eveneens geschiedde (2004), toen ook Bulgarije, Roemenië, Slovenië en Slowakije zich aansloten. Daarna zijn er nog vier landen lid van de NAVO geworden, maar dat zijn geen ex-WP-lidstaten. En het einde is nog niet in zicht. Overigens sloten de Centraal-Europese landen zich in een vergelijkbaar parallel tijdpad ook aan bij de Europese Unie. De gevoelens van de Russische leiding over de huidige opties voor toetreding van Oekraïne (‘Klein Rusland’) en Georgië tot NAVO en EU laten zich gemakkelijk raden. Het kan niet anders dan dat ‘men’ in het Kremlin de hiervoor genoemde ontwikkelingen met lede ogen heeft aanschouwd. Bovendien kreeg de erfopvolgersstaat van de SU, de RF, in zijn onderhandelingen met de NAVO niet meer de automatische steun van de andere (voormalige) WP-landen, integendeel. Ook in Wenen, bij de onderhandelingen bij de CVSE/OVSE had de RF te kampen met consequent door de VS geïnitieerde en aangevoerde Russia-bashing, met als gevolg een bij de westerse landen eenzijdig en onvolledig beeld over de Russische bedoelingen en standpunten. Om die reden werd ik medio jaren negentig eens uitgenodigd om een briefing over de afwijkende ervaringen van wapenbeheersers te geven aan de maandelijkse caucus van militaire adviseurs van de NAVO OVSE-ambassadeurs. De Angelsaksische informatie over ‘Rusland’ bleek niet meer alleen zaligmakend en voldoende.

In de periode tussen eind 1989 en eind 1992, toen het CSE-verdrag in werking trad, werd ervaring opgedaan met proefinspecties. Zelf participeerde ik in een Duits team dat in augustus 1990 de eerste CSE-proefinspecties met de SU uitvoerde. De Russen gaven daarbij blijk niet alleen naar de letter van de nog niet geratificeerde verdragstekst te willen handelen, maar ook naar de geest [8]. Zij waren professioneel, positief, serieus en wilden problemen oplossen. Een ervaring die representatief bleek te zijn voor de latere uitvoeringen van WB-overeenkomsten door de SU/RF in die jaren. Voor een overzicht van de laatste dertig jaar wapenbeheersing, zie kader 3.

Hoewel veel WB-akkoorden in de praktijk niet meer een effectieve werking hebben, is er tot nu toe toch een veiligheid bevorderend resultaat geweest. Van de ruwweg gezamenlijke 70.000 kernwapens die in 1970 in bezit waren van hoofdzakelijk de VS en de SU, zijn er vandaag de dag nog maar ongeveer 14.000 over. Het aantal naties dat beschikt over kernwapens is nog steeds beperkt: VS, Rusland, China, Frankrijk, het VK, Israël, Noord-Korea, India en Pakistan. De VS en Rusland, die samen nog steeds goed zijn voor 90% van de totale kernwapenvoorraad, voeren geen kernproeven meer uit. In Europa zijn meer dan 52.000 conventionele hoofdwapensystemen vernietigd. CSE, WD en Open Skies hebben gezorgd voor een ongekende transparantie. Er is een verbod op het bezit van chemische wapens.

Russische straaljagers, protocollair vernietigd onder het CSE-verdrag

Kader 3: WB in de 21e eeuw

  • ABM: Op 13 juni 2002 stapten de VS uit het verdrag. Na dertig jaar was de werkingsduur van het verdrag verstreken, hoewel de westerse media e.e.a. meldden als het eenzijdig opzeggen van het verdrag, wat formeel niet eens mogelijk was.
  • SALT: SALT I (’72) werd gevolgd door SALT II (’79), welke laatste niet werd geratificeerd door de VS i.v.m. de Russische inval in Afghanistan. Een ander vervolg van SALT I was het ABM-verdrag, terwijl SALT II uiteindelijk leidde tot de START-akkoorden.
  • INF: De VS beschuldigden de RF van overtreding van de verdragsregels en trokken zich er in 2019 uit terug. Het Kremlin sprak de beschuldiging tegen. Het argument van niet-naleving door de RF is trouwens onnodig geweest: de evidente echte reden is het niet-lidmaatschap en dus oncontroleerbaarheid van China.
  • START: Over kernwapens waren er inde 20e eeuw nog andere belangrijke verdragen tussen de VS en SU, zoals de START-verdragen (Strategic Arms Reduction Treaty). Het betrof ICBM’s (Intercontinental Ballistic Missiles), SLBM’s (Submarine-Launched Mallistic Missiles) en zware (langeafstand) bommenwerpers (START I 1991-2009 , START II 1993-2007, concept START III is niet getekend, New START 2011-2021). Net als bij CSE en INF was er ook bij START sprake van gedeeltelijke ontwapening. Deze verdragen waren de eerste die voorzagen in on-site inspections. Na het uiteenvallen van de SU in december 1991 werden de RF, Wit-Rusland, Oekraïne en Kazachstan de nucleaire erfopvolgers. New START is op het ogenblik het enige van kracht zijnde verdrag dat voorraden nucleaire wapens van de VS en de RF regelt.
  • CSE: Onder de werking van dit verdrag waren van 1993 tot 1996 bij elkaar (WP en NAVO tezamen) meer dan 52.000 hoofdwapensystemen vernietigd, meer dan het verdragsmatig verplichte aantal van ongeveer 47.500. Het verdrag heeft dus aan zijn primaire doel beantwoord. De onbeperkte toepassingsduur heeft echter ernstig geleden onder wijziging van belangen van de deelnemende naties, de herverdeling van de aan de ‘blokken’ toegewezen quota en nalevingsdiscussies. In 2007 stapte de RF uit het verdrag. Zij gaf als argument dat het verdrag verouderd was (de twee tegenover elkaar staande ‘blokken’ bestonden allang niet meer) en te veel beperkingen zou opleggen aan het Russische leger. Het feit dat de NAVO destijds van plan was onderdelen van een raketschild te plaatsen in Tsjechië en Polen zal waarschijnlijk hebben meegespeeld bij dit besluit. De NAVO-landen zijn dus sinds 2007 verstoken van formele uitwisselingsinformatie over de conventionele strijdkrachten van de RF. Het CSE-verdrag is momenteel een ‘dood’ document.
  • Weens Document: Waar het bij CSE gaat om de vraag ‘Wat heb je?’, gaat het bij het WD om ‘Hoe gedraag je je?’. Het document dient iedere vijf jaar te worden herzien, maar de laatste update heeft in 2011 plaatsgevonden. Russische voorstellen zijn in het verleden van de hand gewezen (Russia bashing in de OVSE) en nu voelt de RF er op haar beurt weinig voor om mee te gaan in Amerikaanse aanpassingsvoorstellen. Het proces van actualiseren van het WD kent dus weinig voortgang.
  • Open Skies: De overeenkomst trad 1 januari 2002 in werking, hoewel het al tien jaar werd toegepast. Tot 22 november 2020 waren er 34 deelnemende partijen. Op die datum verlieten de VS de Open Skies gemeenschap.
  • CWC: Het Verdrag Chemische Wapens wordt algemeen beschouwd als het meest succesvolle op het gebied van WB. Ondanks het gegeven dat chemische wapens sinds 2012 zijn ingezet in Irak, Maleisië, Syrië en het VK, zowel door staten als door non-state actors (terroristen). De preventie van het gebruik en de vervolging van overtreders blijft moeilijk.
  • Kernwapenverbod VN: Het verdrag werd in 2017 aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN, maar moest daarna nog door vijftig deelnemende staten worden geratificeerd, teneinde negentig dagen later van kracht te worden. Honduras ratificeerde eind oktober 2020 als vijftigste lidstaat. Hoewel het de bedoeling is om tot een wereldomvattend kernwapenverbod te komen, geldt het verdrag alleen voor de landen die het verdrag hebben ondertekend. De grote kernmachten zijn altijd tegen het verbod geweest. Ook Nederland stemde in 2017 tegen.

Eindnoten 1. Het niet-limitatieve karakter betekent onder meer dat WB-overeenkomsten over Centraal-Azië en Afrika buiten beschouwing zullen blijven. 2. Hierbij is ‘politically binding’ het wisselgeld bij de onderhandelingen en ‘legally binding’ een muurvaste afspraak die juridisch afdwingbaar is, voor zover dat internationaal te realiseren valt. 3. ‘Time flies …, onze herinnering ook?’; lkol b.d. H.M. van der Horst, Carré, nummer 8, 41e jaargang 2018. 4. ‘1989, the lost year’ David E. Hoffman in Foreign Policy Blog (www.foreignpolicy.com), 4 november 2009. Overigens, het jaar 2002 staat te boek als ‘the lost year’ van Bush jr. 5. Bush sr. liet het evenmin weten aan degenen die de optimistisch getoonzette WB-akkoorden aan het uitvoeren waren, onder wie schrijver dezes. Na verloop van tijd drong de realiteit natuurlijk wel door. 6. ‘In het web van de Nederlandse Wapenbeheersingsorganisatie’, Eveline Eijkelkamp, Doctoraalscriptie Bestuurskunde, Rijksuniversiteit Leiden, November 1996. 7. ‘KLu-implementatie van wapenbeheersing’, lkol b.d. H.M. van der Horst, Militaire Spectator, jaargang 167, nummer 6, 1998. 8. De lezer stelle zich voor dat in Rusland sprake kan zijn van militaire oefenterreinen ter grootte van een Nederlandse provincie. Om die te kunnen inspecteren kent het CSE-verdrag aan de inspecterende partij het recht toe op het maken van een helicopteroverflight. Maar ook als geen formeel recht bestond op een dergelijke vlucht werd hij dikwijls toch door de SU aangeboden ‘in the spririt of the treaty’. Vooral bij de uitvoering van het CSE-verdrag is deze ruimhartige houding van de RF bij de interpretatie van inspectieprotocollen geregeld voorgekomen.