Dr. Martijn Kitzen is Universitair Hoofddocent Krijgswetenschappen aan de Nederlandse Defensie Academie en voormalig officier.
OPINIE - BINNENLAND
Kennis & innovatie: technologisch hoogwaardig, conceptueel arm?
MARTIJN KITZEN
‘Kennis, technologieontwikkeling en innovatie vormen het fundament onder de vernieuwing van de Nederlandse krijgsmacht en de defensieorganisatie’, aldus de Strategische Kennis- en Innovatieagenda (SKIA) 2021-25. Treffende woorden, want willen onze strijdkrachten slagvaardig kunnen blijven optreden in lopende en toekomstige conflicten, dan zullen we moeten zorgen dat we (potentiële) tegenstanders voor blijven.
Wat mij echter al langer opvalt aan de zogeheten Kennis & Innovatie (K&I-)keten van Defensie is dat deze vooral gefocust is op technologische vernieuwing. Het draait daarbij vooral om kennis en expertise gebaseerd op technologieontwikkeling. Niet voor niets wordt in de SKIA de term Research & Technology geïntroduceerd. Dat blijkt ook uit de Innovatiestrategie Defensie die is geoptimaliseerd voor het anticiperen op en het selecteren, ontwikkelen en implementeren van technologie die al dan niet specifiek voor defensie bedoeld is.
Op zich is er niets mis met het streven onze militairen uit te rusten met de nieuwste snufjes. Globalisering heeft ervoor gezorgd dat zowel statelijke als niet-statelijke tegenstanders over moderne (militaire) middelen kunnen beschikken. De ooit gigantische technologische voorsprong van het Westen is in de afgelopen decennia hard geslonken. Het is tegenwoordig niet meer uitzonderlijk dat opstandelingen en terroristen kunnen beschikken over nachtzichtapparatuur, satellietcommunicatie, raketsystemen of drones. Ook de recente oorlog tussen Armenië en Azerbeidzjan heeft nog eens goed laten zien hoe wijdverspreid militaire technologie is. En dan ontpopt China zich op dit moment zelfs als een concurrent met de potentie de koppositie op het gebied van militair-technologische vernieuwing over te nemen.
Toch is het onverstandig de K&I-keten eenzijdig op materiële vernieuwing te richten. Binnen de krijgswetenschappen bestaat er een volledig deelgebied dat zich bezighoudt met militaire innovatie. Binnen dit veld is er consensus dat technologie slechts een deelaspect is van vernieuwing. De conceptuele kant is minstens net zo belangrijk. Innovatief denken over doctrine, strategie en operationele raamwerken maakt het mogelijk het optreden aan te passen aan veranderingen in onze veiligheidsomgeving. Zo kan worden gezocht naar manieren om bestaande middelen optimaal in te blijven zetten en nieuwe technologische ontwikkelingen maximaal te benutten. Een gebrek aan conceptuele innovatie is een recept voor problemen. Misschien wel het meest beruchte historische voorbeeld is de manier waarop de Britten en Fransen na de Eerste Wereldoorlog met de tank omgingen. In plaats van op zoek te gaan naar nieuwe operationele kaders, werd dit wapensysteem ingepast binnen oude concepten, waarbij maar beperkt aandacht was voor de mogelijkheden van het nieuwe systeem. Er was nauwelijks oog voor de revolutionaire ideeën van militaire denkers die nadachten over de beste manier om het tankwapen in te zetten. Deze ideeën werden dankbaar opgepikt door de Duitsers die het concept van gemechaniseerde oorlogvoering verder ontwikkelden met behulp van andere nieuwe technologieën, zoals bijvoorbeeld radiocommunicatie. Hoewel slechts een klein deel van het Duitse leger in 1940 in staat was om op deze manier op te treden, werd pijnlijk duidelijk dat andere krijgsmachten - ook als ze zelf konden beschikken over moderne tanks - hier geen passend antwoord op hadden. De les die we hieruit kunnen en moeten leren is, dat je aan nieuwe technologie alleen niets hebt. Conceptuele innovatie is cruciaal als we de slagvaardigheid van onze krijgsmacht op peil willen houden.
De SKIA onderkent dit zelf gelukkig ook. Er is aandacht voor beleid, strategie en krijgsmachtontwikkeling en voor de juridische en ethische context van innovatie. Het onderzoeksprogramma PROGRESS (een gezamenlijke onderneming met Buitenlandse Zaken) moet bijvoorbeeld de veranderingen in de internationale veiligheidsomgeving in kaart brengen. Zo kan de krijgsmacht daarop anticiperen in haar K&I-beleid. Daarnaast wordt er gewezen op de ontwikkeling van een Future Operating Concept waaronder door de krijgsmachtdelen ontworpen deelconcepten worden opgehangen. Dat klinkt als een broodnodige impuls voor conceptuele vernieuwing. Toch vraag ik me af of dit voldoende zal zijn. Het zwaartepunt van de SKIA ligt namelijk nog steeds overduidelijk op technologie. Willen we technologische en conceptuele ontwikkeling hand in hand laten gaan, dan wordt het tijd de K&I-keten anders in te richten. Daarbij moet niet alleen gebruik worden gemaakt van de inzichten van wetenschappers en beleidsmakers, maar vooral ook van kennis en ideeën die hun oorsprong vinden op de werkvloer. Wat mij betreft laat het officierskorps zich de komende tijd nadrukkelijk gelden als hoeder van de conceptuele component.