HISTORIE

De Japanse luchtstrijdkrachten in de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog

Rond 1900 ontpopte Japan zich op het wereldtoneel tot een geduchte mogendheid. Het had China in 1894/1895 op zee verslagen en was bezig met het veroveren van eilanden in de westelijke Pacific en gebied op het Aziatische vasteland. Groot-Brittannië, dat als maritieme en koloniale mogendheid last had van imperial overstretch en in de Europese wateren de opkomst van de Duitse marine moest pareren, besloot in 1902 tot de sluiting van een zeeverdrag met Japan.

Dit is het eerste deel van een tweeluik over de Japanse luchtstrijdkrachten in de periode voor de Tweede Wereldoorlog (WO II) van de hand van Anne Tjepkema. Dit deel handelt over de legerluchtmacht; de marineluchtmacht volgt in het tweede deel dat in Carré 2-2021 verschijnt.

Daardoor gedekt verklaarde Japan de oorlog aan Duitsland met het oog op de Duitse bezittingen, in het bijzonder de eilandengroepen noord van de evenaar. Toen in de Japans-Russische oorlog in 1905 de Russische vloot bij Tushima een verpletterende nederlaag leed, was het ook in Nederlands-Indië duidelijk dat zich een nieuwe en formidabele dreiging manifesteerde. Bij de vredesbesprekingen van 1919 in Parijs kreeg Japan - bij wijze van beloning voor de steun aan Groot-Brittannië, Frankrijk en Italië in de vorm van patrouilles in de Middellandse Zee in 1917 - het mandaat over de Duitse eilandengroepen. Het meest zuidwestelijke Palau (Micronesië) lag op duizend km van Halmahera in de Indische zogeheten Groote Oost. Voordien was Formosa, het tegenwoordige Taiwan, de dichtstbijzijnde Japanse bezitting op zo’n vijfduizend km. Ook voor de Verenigde Staten (VS) was dit mandaat zeer ongewenst, gegeven de afstand tot Guam en de Filippijnen. In de jaren twintig leefde Japan internationale overeenkomsten nauwgezet na, maar na de troonsbestijging van keizer Hirohito in 1926 kwam er een geleidelijke kentering onder invloed van nationalistisch en anti-kapitalistisch denkende groepen jonge officieren die agressie jegens het Westen niet uitsloten. De Japanse bevolking kende de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog niet en de politiek kende geen pacifistische stromingen, zoals in het Westen. In 1931 plotte het leger het zogeheten Mukden-incident om Mantsjoerije te veroveren. Mantsjoerije heette voortaan Manchukuo. De vloot wilde niet achterblijven en viel een jaar later Shanghai aan. Toen in 1933 de Algemene Vergadering van de Volkenbond het Japanse optreden in Mantsjoerije afkeurde, trad Japan uit deze organisatie. Na een mislukte ultrarechtse coup in 1936 was opnieuw de toon gezet voor territoriale expansie. China moest het daarna opnieuw ontgelden en na twee jaar intensief militair optreden waren vrijwel alle belangrijke steden onder Japanse controle, op Chungking na. Toen botsten een Japans en een Sovjet-leger bij Nomonhan, op de grens tussen Manchukuo en Mongolië. Japan verloor deze confrontatie, een tegenslag voor het leger dat expansie op Sovjet-grondgebied als meest wenselijk beschouwde. De vloot kreeg nu meer ruimte voor zijn prioriteit, de verovering van de westerse koloniale bezittingen richting Nanyo, het Zuiden.

Voor de benodigde strijdkrachten die deze militaire campagnes mogelijk maakten, was steeds een aanzienlijk deel van de nationale begroting beschikbaar. Leger en vloot waren steeds in een bittere rivaliteit verwikkeld om daarvan een maximaal deel te claimen. In de staatsstructuur konden de krijgsmachtdelen steeds eigen opper- en vlagofficieren de betreffende ministersposten laten bezetten. Bovendien konden deze het kabinet gijzelen door met aftreden te dreigen, waardoor de invloed op het regeringsbeleid groot was. Naar buiten toe traden leger en vloot gezamenlijk op, maar binnenshuis hielden zij plannen en ontwikkelingen voor elkaar geheim. Elk krijgsmachtdeel kende een eigen luchtvaartorganisatie met eigen belangen en eigen industriële relaties, met als gevolg gescheiden ontwerpen en productielijnen.

De Franse militaire missie in Japan (alle fotomateriaal via Wikimedia Commons)

Japan, de legerluchtmacht

De Japanse legerluchtmacht begon zijn geschiedenis met de bouw van ballonnen in 1877. Tijdens de oorlog met Rusland in 1904-1905 werd een exemplaar gebruikt bij Port Arthur. Al in 1909 toonde de generale staf belangstelling voor de luchtoorlogvoering en zocht zij, toen eigen fabricaten mislukten, aansluiting bij de ontwikkelingen in Europa en de VS. In het begin van de Eerste Wereldoorlog werd op kleine schaal deelgenomen aan operaties om de Duitsers uit hun koloniale bezittingen te verdrijven, maar in het verdere verloop van de oorlog werd geen gevechtservaring opgebouwd. Eind 1915 werd een luchtvaartbataljon bij het landmacht-transportcommando opgericht. Dat kreeg in 1918 de beschikking over een eigen vliegschool. Eerst in 1919 volgde operationele inzet met 31 vliegtuigen tijdens een campagne in Siberië (1918-1922). Deze inzet was mogelijk dankzij de aankoop van meer dan 200 surplus jagers van Frankrijk en Groot-Brittannië. Op uitnodiging was begin 1919 een Franse instructiegroep van 57 man onder leiding van lkol der artillerie Jacques-Paul Faure gearriveerd. Deze had niet alleen moderne vliegtuigen als de Spad S.XIII, de Salmson 2A2, de Breguet Br.14 en enkele types Nieuport meegebracht, maar ook aan alle vliegers basisinstructie gegeven in de beginselen van het luchtgevecht, het gebruik van boordwapens en bommen, het uitvoeren van verkenningen enzovoort. Deze instructie bracht een grondige verdieping in het denken over de tactieken van het luchtwapen teweeg, die onder meer resulteerde in tactische trainingen en een behoefteprogramma voor de modernisering van de uitrusting [2]. De fundamentele aanzetten in het denken over luchtoptreden als gevolg van de Franse missie brachten ook organisatorische gevolgen met zich mee. Er kwamen twee vliegscholen bij. De twee bataljons (hiko daitai) werden aangevuld met nog eens vier: een bataljon kreeg jagers, een ander verkenners en de rest een mix van beide. De Franse invloed strekte zich uit tot de vliegtuigkeuze: de Sopwiths Pup-jagers (van bondgenoot Engeland) werden ingewisseld voor Franse jagers en verkenners. Effectief tactisch bombarderen bleek lastig: in 1921 begon men met een grondige studie van bombarderen bij daglicht, twee jaar later gevolgd door het nachtbombardement. De Franse kennisoverdracht en de grote aandacht voor het luchtwapen waren nog geen garantie dat de top van het leger in staat was de luchtcomponent naar waarde te schatten: vliegtuigen hadden voorlopig uitsluitend een ondersteunende rol in tactische operaties met een kort bereik. De Franse doctrine leidde bovendien tot het onderschikken van de bataljons aan de divisie. Van de potentie van het vliegtuig als een eigenstandig wapensysteem had men geen notie. Deze factor zou tien jaar later vérstrekkende consequenties hebben voor de strategische inzet van het leger, toen tijdgebrek een drastische doctrinewijziging niet meer toestond [3].

Het luchtvaartbataljon werd een regiment (wing); in 1925 werd het luchtvaartkorps een Wapen van de Japanse landmacht. De organisatie telde toen 3700 man en 500 vliegtuigen [4]. In de eerste tien jaar van zijn bestaan waren de operationele eenheden maar beperkt actief, maar vanaf het optreden van de landmacht in Mantsjoerije (1931) en Shanghai (1932) nam het operationele aandeel van de luchtstrijdkrachten hand over hand toe. De legerluchtmacht gebruikte het gemakkelijk bereikte luchtoverwicht in China om tactische ervaring op te doen, waarbij het accent op directe luchtsteun lag. Al gauw bleek dat de intussen door de Japanse vliegtuigindustrie gebouwde Mitsubishi Type 87-lichte bommenwerper [5], de Kawasaki Type 88-verkenner en de Nakajima Type 91-jager zich gemakkelijk konden meten met de Chinese tegenstanders [6].

Nakajima bommenwerper

Mitsubishi 87

De toenemende operationele ervaring opgedaan in China noopte tot nieuwe inzichten. Kleinere en meer flexibele eenheden vergrootten de kans op operationeel succes. Afhankelijk van de missie konden eenheden, vaak in een mix onder hetzelfde bevel worden geschoven. De oorspronkelijke basis van de organisatie was het luchtvaartbataljon, later het luchtvaartregiment (wing) met drie compagnieën. Vanaf dat niveau was ondersteuning mogelijk van een vliegveldbataljon (koku chiku butai) belast met onderhoud, brandstof- en munitievoorziening plus intendance. De legerluchtmacht zelf was in de legerorganisatie als volgt ingebed. Onder de chef van de generale staf (sanbo shocho) vielen de inspecteur-generaal van de militaire luchtvaart (koku sokambu) die verantwoordelijk was voor de gereedstelling, zoals de vliegeropleidingen en de opleidingen van het onderhoudspersoneel, alsmede het hoofdkwartier van de militaire luchtvaart (koku hombu) dat voor onder meer de behoeftestelling, de verwerving en de bevoorrading tekende. In de loop van de tijd werd de legerluchtmacht steeds onafhankelijker [7]. De organisatie was evenals het leger zelf gegrondvest op de organisatorische principes van het Duitse leger, wat betekende dat zij geheel en al in dienst stond van de tactische opdrachten. Directe luchtsteun aan grondstrijdkrachten was haar voornaamste rol; voor het aanvallen van gronddoelen in de diepte (interdictie) en missies tegen de vijandelijke luchtstrijdkrachten (counter-air) had zij een beperkte capaciteit ontwikkeld. Verkenningen waren vanzelfsprekend essentieel, terwijl artilleriewaarneming vanuit lichte vliegtuigen of ballons tot de taken van de artillerie behoorde. Om de tactische eenheden adequaat te ondersteunen kon de legerluchtmacht opereren van inderhaast aangelegde vliegvelden nabij de frontlinie. Aldus deed men belangrijke operationele ervaring op, zij het tegen een aanvankelijk inferieure tegenstander. Deze, de Chinese luchtmacht, telde in 1937 zo’n 1000 vliegers en 750 vliegtuigen. Toestellen van Amerikaans fabricaat genoten de voorkeur, maar de standaardisatie als gevolg van de aanwezigheid van Duitse en Italiaanse types liet te wensen over. Gaandeweg verbeterde de kwaliteit van de operationele eenheden, maar de centrale aansturing bleef zwak [8]. De Japanse legerluchtmacht wist een zekere mate van perfectie te bereiken in het leveren van close air support (CAS) waarvoor zij jagers, voorzien van kleine bommen, duikbommenwerpers en tweemotorige lichte bommenwerpers gebruikte. De duikbommenwerpers en de lichte bommenwerpers gebruikten dezelfde techniek: zij gleden met motorvermogen onder een hoek van 45o op hun doel af [9]. In de eerste fase van de oorlog in China voerde de legerluchtmacht - om de bevolking in steden te terroriseren - ook strategische bombardementen uit op Shanghai en Chungking, maar in feite ontbeerde zij daartoe geschikte vliegtuigen. De bommenwerpers vlogen dan overdag op grote hoogte met escorte van jagers. Bombardementen tegen Chinese steden, die geen luchtverdediging hadden, waren dus vrijwel risicoloos. Bij het genoemde incident van Nomonhan, een dorp in een betwist gebied tussen Mongolië en Manchukuo, kreeg de 2de Hikodan van het Kwantung-leger in juni 1939 opdracht Tamsag-Bulak, een belangrijke Mongoolse basis van de Sovjet-luchtmacht, aan te vallen in het kader van een Japans offensief. Hoewel beide partijen zeer uiteenlopend rapporteerden over hun successen en verliezen, staat toch wel vast dat de Japanners in deze slag de Sovjets verrasten. Met name was de geheel van metaal gebouwde eenzitsjager Nakajima Type 97 (Ki-27) in de gevechten duidelijk superieur aan de Polikarpov jagers van de types I-15, I-16 en I-153. Bovendien waren de Japanse vliegers beter getraind. Naar schatting verloor Japan drie vliegtuigen op elke vier van de Sovjet-Unie. In aantallen bedroegen de verliezen waarschijnlijk 160 tegen 208 aan Sovjet-zijde-[10]. In de praktijk kenden theatercommandanten zichzelf een grote mate van autonomie toe. Het opperbevel had het offensief in het betwiste grensgebied niet verboden, maar een luchtaanval daarbuiten werd als een stap te ver beoordeeld. Na juni 1939 kon Japan zijn tactische superioriteit daardoor niet kapitaliseren. Het vestigen van het luchtoverwicht door een voortgezet offensief op de Sovjet-luchtmacht werd aldus onmogelijk. Op de grond kon het Sovjet-leger, onder bevel van lgen Georgy Zjoekov, die later tot Stalins belangrijkste opperofficier zou uitgroeien, vervolgens het Kwantung-leger een gevoelige slag toebrengen. De operaties tegen de Sovjet-Unie leidden tot een ander gevolg. De focus op noordelijke streken van het Aziatisch continent schiep het kader voor de ontwikkeling van vliegtuigen die korte, tactische sorties over land in koud weer moesten kunnen vliegen. Zulke vliegtuigen zouden later minder geschikt blijken voor lange missies over water in een tropisch klimaat [11]. In 1941 telde de legerluchtmacht zo’n 1500 gevechtsvliegtuigen, waarvan zo’n 650 toegekend aan de 3e Hikoshidan (Malakka) en de 5e Hikoshidan (Filippijnen). De organisatie zou zich concentreren op de steun aan operaties boven uitgestrekte landmassa’s, zoals in China, Malakka, Birma, Nederlands-Indië en de Filippijnen [12].

Eindnoten 1. Delen van dit artikel verschenen eerder in Mars et Historia (2019-4) 14-32. 2. Sekigawa Eichiro, Japanese Military Aviation (Londen 1974) 16. Ook Alvin D. Coox, ‘The Rise and Fall of the Imperial Japanese Air Forces’ in Alfred F. Hurley en Robert C. Ehrhart (ed.) in Air Power and Warfare, Proceedings of the Eighth Military History Symposium, USAF Academy 1978, Washington D.C. 1979) 85-87. 3. Sekigawa, Aviation, 26. Richard Pelvin, Japanese Air Power 1919-1945. A case study in military dysfunction. (Fairbarn 1995) 6. Shoici Tanaka et Kunio Homma, ‘Mission militaire française au Japon’, Icare, revue de l’aviation (septembre 2007, no. 202) 110-143. 4. Sekigawa, Aviation, 17. 5. De type-aanduiding van Japanse militaire vliegtuigen kent drie uitgangspunten. Aanvankelijk liep de type-aanduiding synchroon met het regeringsjaar van de keizer. Dus toen Hirohito in 1926 de troon besteeg, kwam Type 1 uit. Vanaf 1927 (Japanse jaartelling 2587) golden de laatste twee jaarcijfers, dus Type 87. Vanaf 1940 één cijfer, bijv. 0 = zero. De marine (vanaf 1928) en het leger (vanaf 1933) gaven ook een code aan een vliegtuigproject. De legercode startte met Ki (kitai = airframe) plus volgnummer, dus Ki-1. De marine hanteerde een combinatie van letters en cijfers, bijv de Mitsubishi G3M is een landbommenwerper (G), het derde landbommenwerperproject (3) en gebouwd door Mitsubishi (M). Ten slotte de Amerikaanse benaming, bijvoorbeeld ‘Zeke’ voor de Mitsubishi ‘Zero’ A6M jager: A (carrier based), 6de project, Mitsubishi. Zie Sekigawa, Aviation, 141-144. 6. René J. Francillon, Japanese Aircraft of the Pacific War (Londen 1970) 30-31. 7. Francillon, Japanese aircraft, 32-33. 8. Francillon, Japanese aircraft, 33-34. Ook G. Teitler en K.W. Radtke, A Dutch Spy in China (Leiden 1999) 64. 9. H. Th. Bussemaker, Paradise in Peril Western colonial power and Japanese expansion in South-East Asia, 1905-1941 (Amsterdam 2001) 701. 10. Alvin D. Coox, Nomonhan, Japan against Russia, 1939 (Stanford 1985) 266-275. Ook Sekigawa, Aviation, 82. 11. Francillon, Japanese aircraft, 33. 12. Francillon, Japanese aircraft, 34.