OPINIE - BINNENLAND
Lessen uit de Koude Oorlog #4
Parallellen met de Koninklijke Landmacht in de jaren tachtig
LKOL CHRISTIAN KAMPHUIS
Eenheden van 13 Lichte Brigade verplaatsen over de weg van Oirschot naar Duitsland voor de oefening Furious Hunter (foto: Ministerie van Defensie)
Commandovoering, verspreid optreden en het achtergebied
Als gevolg van de inval in Oekraïne door de Russische Federatie (RF) op 24 februari 2022 is de transformatie van de NAVO, alle westerse landen en de landmacht in een stroomversnelling terecht gekomen. De eerste hoofdtaak heeft weer nadrukkelijk prioriteit. Hiermee lijkt de cirkel rond te zijn, en zijn we weer terug waar de Koude Oorlog eindigde met het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991.
Uiteraard is de situatie niet één op één vergelijkbaar. De NAVO is als bondgenootschap enorm uitgebreid, de RF is niet het Warschaupact (WP) en de stand van de technologie is veel verder gevorderd. Ook verschilt de geopolitieke situatie significant. Zo is bijvoorbeeld China veel machtiger dan in de jaren tachtig en is het land een bondgenoot van de RF. Daarnaast betekent de hernieuwde focus op de eerste hoofdtaak, het verdedigen van het bondgenootschappelijk grondgebied, niet dat er geen aandacht meer hoeft te zijn op de andere hoofdtaken. De tweede hoofdtaak, de handhaving van de internationale rechtsorde, en de derde, nationale operaties, blijven relevant en gaan soms schijnbaar naadloos samen met de dreiging die uitgaat van de RF en haar bondgenoten.
Ondanks de verschillen is het zeer interessant om te zien hoe de Koninklijke Landmacht (KL) toen was georganiseerd en optrad, en wat we van die periode kunnen leren. Zeker omdat het aantal actief dienende militairen dat de periode van voor 1991 heeft meegemaakt en ervaring heeft met het voorbereiden op een grootschalig conflict, steeds kleiner wordt.
Dit is het vierde en laatste deel in de serie artikelen over de parallellen tussen de KL in de jaren tachtig en de situatie waarin de landmacht zich nu bevindt. Dit deel richt zich op commandovoering (besluitvorming, bevelvoering en leidinggeven), dispersed oftewel verspreid optreden en het achtergebied. Ook nu is voor dit artikel gebruik gemaakt van Met de blik naar het oosten: de Koninklijke Landmacht, 1945 – 1990 van J. Hoffenaar en B. Schoenmaker, en de website ‘Netherlands Armed Forces Order of Battle 1985’, verzorgd door Hans Boersma.[1] Ook is feedback gegeven door oudgedienden vanuit de NOV en collega’s met actuele kennis over de onderwerpen binnen staf CLAS.
Effectieve commandovoering is van levensbelang
In de jaren tachtig beschikte Nederland over een dienstplichtleger met een beperkte diensttijd en opleidingstijd. Ook de dienstplichtige onderofficieren en officieren hadden een beperkte opleidingstijd. Vanwege de beperkte opleidingstijd, het snel moeten nemen van beslissingen tijdens daadwerkelijke actie en eenduidigheid in de uitvoering bij alle eenheden, was het noodzakelijk om het optreden te institutionaliseren en in voorschriften vast te leggen in een beperkt aantal skills voor de individuele militair, drills voor het groepsniveau en basis gevechtstechnieken (BGTn) voor het pelotonsniveau. Voor het pelotons-, compagnies- en bataljonsniveau bestonden tactische voorschriften. Op brigadeniveau en hoger werd de gevechtshandleiding toegepast, waarbij manoeuvre-oorlogvoering een fundamenteel uitgangspunt was.
Met betrekking tot commandovoering werd er op de lagere tactische niveaus gebruik gemaakt van troepenaanvoering door het toepassen van het OTVEM, verwoord in de bekende IK 2-17. OTVEM stond voor Analyse Opdracht (O), Terrein en Weer (T), Vijand (V), Eigen middelen (E) en Mogelijke wijzen van optreden (M). De uitkomsten werden verwoord in een NAVO-standaardbevel.[2] Op de hogere niveaus werd gebruik gemaakt van de Beoordeling van de Toestand, het BVT-proces (dat kan worden gezien als een uitgebreid OTVEM-proces). De uitkomsten hiervan werden ook vastgelegd in een NAVO-standaardbevel.
Bij mobilisatie en het afkondigen van General Alert (het betrekken van de oorlogsopstellingen) was er geen tijd om eerst uitgebreid plannen te maken. Het institutionaliseren en vastleggen van het optreden, zoals hierboven beschreven, was hierbij al erg nuttig, omdat daardoor ook snel besluiten genomen konden worden en tot actie over kon worden gegaan. Daarnaast was er een alomvattend operatieplan, Oplan-1, waarin de mobilisatie en de uitgangsposities voor de eenheden tot op het laagste niveau waren uitgewerkt. Deze initiële orders waren zeer gedetailleerd en lagen klaar in de kluizen van de eenheden. Bij inzet zou er verder worden gewerkt met partiële bevelen (fragorders). Een partieel bevel was een aanvulling of wijziging op het initiële bevel; het principe was dat alleen de aanpassingen in een partieel bevel werden vermeld, waardoor de omvang van het bevel beperkt was en het snel kon worden uitgegeven.
De plannen konden tijdens de Koude Oorlog zo gedetailleerd worden uitgewerkt omdat exact bekend was wat het operatiegebied van het legerkorps zou zijn, en ook had men een vrij gedetailleerd beeld van het verwachte vijandelijk optreden. De tactieken, doctrine en organisatie van het WP waren tot in groot detail bekend en vastgelegd in een confidentieel voorschrift. Tevens werd er door de brigades en bataljons gebruik gemaakt van vaste teams en samengestelde bataljons zoals in het eerste deel van dit vierluik is uitgelegd. Als laatste was er ook al een plan hoe de gevechtseenheden ondersteund zouden worden door de diverse Combat Support-, Combat Service Support- en Command & Control Supporteenheden van het legerkorps.
De verbindingsmiddelen en de ondersteuning van de commandovoering waren in de jaren tachtig beperkt door de stand van technologie, alhoewel Nederland hierin modern was vergeleken met andere NAVO-partners. De ondersteuning bestond hoofdzakelijk uit analoge combat net radio’s, een straalzender netwerk, stafkaarten, typemachines en plastic oleaten. Het reproduceren van het bevel in voldoende aantallen – met stencilmachines bedrukken van papier, overtekenen van oleaten – was een bepalende factor voor de snelheid waarmee het bevel kon worden uitgegeven. Op bataljons- en brigadeniveau kon het wel vier tot zes uur duren voor er voldoende volledige operatiebevelen beschikbaar waren. Daarnaast was het met de analoge radio’s en straalzenders niet gegarandeerd dat commandanten gedurende het gevecht contact konden houden met hun ondergeschikten, ook al omdat het WP in die tijd ook al beschikte over veel middelen voor elektronische oorlogvoering (EOV). Dit betekende dat opdrachtgerichte commandovoering, waarbij commandanten op lagere niveaus veel invloed hebben op de wijze waarop de opdracht wordt uitgevoerd, belangrijk was.
In de jaren tachtig deden wel de eerste standalone computers hun intrede en ook kwamen er straalzenderverbindingen tussen diverse commandoposten. Maar dit was vaak beperkt tot een enkele lijn, waarover een gespecialiseerde bedienaar van de verbindingsdienst korte berichten kon doorsturen naar een andere commandopost.
Tijdens de Koude Oorlog was het belangrijk om door snelle besluitvorming binnen de Observe, Orient, Decide, Act (OODA-)loopvan de tegenstander te komen. Daardoor was men de tegenstander een slag voor in het gevecht – anders gezegd: het plan van de tegenstander kon zo worden ontregeld. Gezien alle beperkingen in de commandovoering-ondersteuning betekende dit dat de al genoemde standaardisatie van het optreden essentieel was om snelheid te creëren. Het op basis van eerder gemaakte orders kunnen bijstellen met fragorders was net zo essentieel.
Het BVT-model (afbeelding: Militaire Spectator 1975-009)
Voor een effectieve commandovoering is snelle besluitvorming essentieel om te overleven op het gevechtsveld.
Aangepaste commandovoering tijdens crisisbeheersingsoperaties
Na 1991 veranderde het besluitvormingsproces door het uitvoeren van diverse vredesmissies. Als eerste was, in tegenstelling tot het operatiegebied tijdens de Koude Oorlog, de omgeving niet bekend – eenheden konden wereldwijd worden ingezet – en alles werd dus veel meer situationeel afhankelijk. Een gevolg daarvan was dat het OTVEM-model werd uitgebreid met de analyse ‘Overige actoren en factoren van invloed’ (O), en dus veranderde het model in OTVOEM. Op bataljonsniveau en hoger werd als vervanging van het BVT-model het Operationeel Besluitvormings Proces (OBP) geïntroduceerd, dat niet alleen gericht was op gevechtsoperaties, maar ook kon worden toegepast tijdens vredesmissies. Deze tijd kenmerkte zich ook door het verschijnen van doctrinaire leidraden specifiek voor vredesoperaties, naast die voor gevechtsoperaties. Processen die voorheen alleen op divisieniveau en hoger werden uitgevoerd, zoals het targetingproces, verschenen ook (in aangepaste vorm) op brigade- en soms zelfs bataljonsniveau. Hierdoor werden de besluitvormingsprocessen uitgebreider, werden staven groter en duurden de processen langer. Omdat de opdrachten in de context van vredesoperaties meestal minder tijd-kritisch waren, was dit geen groot probleem.
Ook nam in deze periode de digitalisering van de commandovoering-ondersteuning toe. Dit begon met de invoer van de digitale FM9000 combat net radio’s, en later door het invoeren van het computernetwerken zoals het Theater Independent Tactical Armed forces Application Network (TITAAN), Geographical Information Systems (GIS) zoals het Integrated Staff Information System (ISIS) en het besluitvorming-ondersteunende systeem ATHENA voor de bataljonsstaf en hoger. Enkele jaren later werd ook nog het Battlefield Management System(BMS) ingevoerd tot op het enkele voertuig. Het OTVOEM ontwikkelde zich door tot het OATDOEM (Oriëntatie, Analyse opdracht, Terrein & klimaat, Dreiging, Overige factoren en actoren van invloed, Eigen middelen en Mogelijke wijzen van optreden) en het OBP werd vervangen door het Tactisch Besluitvormings Model (TBM). ISIS, ATHENA en het oude BMS zijn ondertussen vervangen door het Essential Landbased Information and Application System (ELIAS). Dit alles zorgde voor een grote toename van de beschikbare informatie, maar paradoxaal vertraagde dat juist de besluitvorming in vergelijking met de periode daarvoor.
Eenheden maken op dit moment gebruik van het OATDOEM voor troepenaanvoering op de lagere tactische niveaus en het Tactical Planning Land Forces (TPLF) voor besluitvorming op de hogere niveaus. Het TPLF heeft het TBM vervangen en is een NAVO-model voor tactische besluitvorming. Dit zal vooral door bataljons- en brigadestaven worden gebruikt, alhoewel deze ook het OATDOEM kunnen gebruiken. De stappen van beide processen zijn overigens in grote lijnen hetzelfde. Op dit moment maakt 1GNC gebruik van de Common Operational Planning Directive (COPD), maar het zal ook de toepassing van TPLF bezien. Eenheden moeten leren om deze processen snel te doorlopen. Dit vergt veel oefenen, het liefst met vaste eenheidssamenstellingen en onderlinge verbanden.
De meest recente versie van ELIAS ondersteunt het planningsproces met het OATDOEM en TPLF. Verder ondersteunt ELIAS ook het uitvoeren van de currentoperatie. Dit betekent dat je bijvoorbeeld symbolen van eigen troepen kunt aanmaken op digitale oleaten, vijandmeldingen kunt invoeren, de vuursteunprocessen kunt uitvoeren via Advanced Fire Support Information System (AFSIS), sensorinformatie kunt ontsluiten via Hyperion, of in real-time kunt chatten met gebruikers via de chat functionaliteit. ELIAS is beschikbaar in zowel het mobiele domein (in gevechtsvoertuigen) als in het ontplooide domein (commandoposten), maar ook op de kazerne via het MULAN-netwerk.
Er worden grote stappen gezet op het gebied van militaire geografie (MILGEO) en de beschikbare digitale kaarten zijn niet langer een plat digitaal plaatje van de aloude papieren stafkaart, maar digitale producten waarin veel informatie is verwerkt dat in principe zichtbaar kan worden gemaakt zonder dat een bedienaar met de hand symbolen op de kaart hoeft te zetten.
Al met al is er veel technologische ondersteuning beschikbaar voor het uitvoeren van besluitvormingsmodellen en het geven van gevechtsleiding. Om dit goed te gebruiken moet er veel mee worden gewerkt en geoefend, bij voorkeur ook op de kazerne en niet alleen tijdens oefeningen. Dit is ook nodig om de nadelen van een (te) grote beschikbaarheid aan informatie te mitigeren.
Schematische weergave van het TPLF, in overeenstemming met APP-28
Nu de focus weer ligt op warfighting, is het ook weer net als in de Koude Oorlog relevant om snel besluiten te nemen en snel opdrachten te verstrekken, om zo in de OODA-loop van de tegenstander te kruipen. Ook nu zijn skills, drills en BGT’n nog steeds relevant om snel besluiten te kunnen nemen en tot actie over te kunnen gaan. Tegenwoordig staan in zogenaamde Training Support Packages (TSP) aanwijzingen op welke wijze de acties beoefend kunnen woorden. Een verschil met de Koude Oorlog is wel het multidimensionale karakter van de inhoud van deze TSP’s. Zo zijn er meer middelen gekomen om in de virtuele en cognitieve dimensies effecten te sorteren. Space, cyber, (sociale) media en andere (misleidende) informatiemiddelen en -activiteiten kunnen impact hebben tot op het laagste niveau.
Tot enkele jaren geleden was het niet ongebruikelijk dat een bataljons- of brigadestaf er tijdens een staftraining vier tot vijf dagen over deed om een deel van de stappen van het TBM te doorlopen, zonder dat er een volledig bevel werd geproduceerd. In het kader van vredesmissies, waarbij er veel meer tijd was om de processen te doorlopen, was dit ook niet onlogisch. Echter was dit ook zichtbaar bij het doorlopen van meer op combat gerichte scenario’s. Ook dit is deels te verklaren omdat door de focus op vredesmissies de staven waren uitgebreid om invulling te geven aan processen op de lagere tactische niveaus die eerder alleen op divisieniveau en hoger voorkwamen. Eenmaal daaraan gewend, blijft men dat ook toepassen in andere contexten. Dit alles heeft wel bij een hele generatie stafonderofficieren en -officieren gezorgd voor een vertekend beeld over de manier waarop een besluitvormingsproces verloopt. Deze tijd is nu voorbij en bij de gevechtsbrigades is er het besef dat de besluitvorming sneller moet wanneer je moet vechten tegen een gelijkwaardige tegenstander.
De regionale plannen van de NAVO gaan ervoor zorgen dat de landmacht, net als in de jaren tachtig, meer houvast gaat krijgen. Eenheden krijgen weer meer informatie over het operatiegebied en de te verwachten tegenstander. Dit biedt mogelijkheden om weer (delen van) de plannen vooraf uit te werken om daarna verder te werken met fragorders, net als in de jaren tachtig. Ook het beoefenen van deze plannen met complete, aan de NAVO aangeboden, eenheden zal positieve effecten hebben. Dit zal bijdragen aan het behalen van een hogere mate van getraindheid en daarmee een eenheid die sneller de besluitvormingscyclus kan doorlopen.
Ontwikkelingen in de commandovoering
Op dit moment zijn er ontwikkelingen gaande om uitdagingen in het hier en nu op te lossen. De brigades en bataljons zijn bijvoorbeeld bezig om met behulp van nieuwe middelen (staat bekend als het project CIS-lite) de Forward CP (FCP) weer zodanig in te richten dat er command on the move uitgevoerd kan worden, met weinig mensen in het voorterrein. De staven werken weer toe naar een dubbel uitgevoerde FCP voor meer 24/7 robuustheid en ook over de Main CP (MCP) wordt nagedacht. Dit betreft zowel de samenstelling van de MCP, maar ook de locatie. Gezien de dreiging van langedracht-precisiewapens, en het statische karakter van de MCP, is een out of area concept een van de mogelijkheden waarnaar wordt gekeken. Dit betekent mogelijk (semi-)permanent ingerichte locaties in Nederland van waaruit de MCP kan opereren. Een grote uitdaging is daarnaast het tekort aan transmissiemiddelen en BMS’n bij de eenheden. De beschikbare transmissiemiddelen in zowel het deployed als mobiele domein verdienen daarom de aandacht, om iedereen in de verbinding te krijgen. Hiervoor worden onder meer Grensverleggende IT (GrIT), Foxtrot en VOSS C4I uitgevoerd. Een andere uitdaging wordt gevormd door het zo min mogelijk zichtbaar zijn in het elektromagnetisch spectrum, terwijl de huidige systemen feitelijk altijd staan te zenden om bijvoorbeeld position updates voor de Blue Force Tracking te geven. We moeten daarom nadenken hoe we onze footprint in het elektromagnetische spectrum kunnen beperken. Ook moeten staven en commandanten kunnen werken in een omgeving waar gebruik van dit elektromagnetisch spectrum onder druk staat of (tijdelijk) onmogelijk is. Dit betekent dat staven en commandanten indien nodig ‘ouderwets’ met papier en papieren kaarten moeten kunnen werken.
Door voldoende te oefenen wordt de digitale commandovoering-ondersteuning een force multiplier, die je helpt binnen de OODA-loop van de tegenstander te komen. Producten kunnen nu digitaal onmiddellijk worden gedeeld, en er kan in realtime worden gechat met iedereen. De uitdaging ligt daarbij in het managen van een potentiële overkillaan informatie. Ontwikkelingen op het gebied van Data Science en Artificial Intelligence kunnen staven en commandanten mogelijk ondersteunen bij het managen van deze grote hoeveelheden en snel veranderende informatie.
Binnenkort wordt het Microsoft Copilot uitgebracht, een AI-assistent bij het MS Officepakket. Deze kan inkomende mails lezen, reacties opstellen, teksten analyseren, presentaties opzetten, teksten schrijven, vertalen, en redigeren en nog veel meer. Dergelijke technologieën kunnen in aangepaste vorm mogelijk ook ondersteuning bieden als een soort van commandovoering ondersteunende copiloot. Denk aan het ondersteunen bij het analyseren van binnenkomende orders, maar ook het analyseren van de binnenkomende meldingen (via voice, chat of meldingen in ELIAS) en sensorinformatie (en dit realtime vertalen indien nodig). De Copilot kan die informatie verwerken, essentiële staffunctionarissen attenderen op gebeurtenissen die hun actie vereisen, helpen bij besluiten nemen, helpen bij orders schrijven en nog veel meer. Ook kan een dergelijke applicatie de invloed van het weer op het terrein geautomatiseerd inzichtelijk maken, eigen troepen op de kaart zetten en verifiëren, vijandmeldingen op de kaart zetten, logistieke informatie zichtbaar maken en sensorinformatie geanalyseerd en wel weergeven. Hierbij moet niet uit het oog worden verloren dat het inschatten van risico’s en het nemen van besluiten een essentiële militaire vaardigheid is. AI is een ondersteuning van de commandant en zijn staf en niet de vervanger ervan.
De omgeving wordt misschien wel weer voorspelbaarder qua geografie, klimaat en de te verwachten opponent, maar de eisen die Multi Domain Operations (MDO) en optreden in drie dimensies stellen aan staven maakt het afstemmen van verschillende domeinen en capaciteiten een stuk complexer en vraagt om stafcapaciteit met de juiste digitale ondersteuning. Als dit goed wordt ingevuld kan het beschouwen van diverse domeinen bijdragen aan een meer transparante omgeving waar de commandant en zijn staf minder snel voor verrassingen komen te staan. Al met al is het een hele uitdaging, ondanks de moderne commandovoering-ondersteuning en een meer voorspelbare omgeving, om te zorgen dat commandanten en hun staven snel de juiste besluiten kunnen nemen en tegelijkertijd zelf niet gedetecteerd worden.
Massaal en meer statisch optreden moet plaats maken voor verspreid en beweeglijk optreden
Aaneengesloten sectoren binnen de NAVO tegenover de verwachte tegenstander (afbeelding: Wikimedia Commons)
Tijdens de koude oorlog was het uitgangspunt een massale en vooral compacte vorm van optreden, waarbij eenheden schouder aan schouder het gevecht zouden voeren op een zeer dichtbevolkt gevechtsveld. Dit zorgde voor een zeer hiërarchisch opgebouwd gevechtsveld waarbij eenheidsstructuren, logistieke ketens en verbindingsprincipes een weergave waren van dit gevechtsveld. Voor 1 Lk uitte dit zich in een ontplooiing van het legerkorps met twee divisies voor en één achter. De divisie ontplooide zich met twee brigades voor en één achter. De brigades ontplooiden met twee bataljons voor en één achter. Het bataljon ontplooide met twee teams voor en een of twee teams achter. Er waren overigens verschillende variaties op bovenstaande basisvorm van ontplooien die ook werden beoefend. Dit staat ook beschreven in de paragraaf over samengestelde bataljons in het eerste deel van dit vierluik.
Elk niveau kende een achtergebied met logistieke installaties en commandoposten. De verbindingen liepen van hoog naar laag, van links naar rechts. In dit gebied bevonden zich ook Duitse territoriale eenheden ter beveiliging van het achtergebied en er konden zich logistieke installaties en eenheden bevinden van hogere echelons van de NAVO en reserves, bijvoorbeeld van Northern Army Group (NORTHAG). In het gehele legerkorpsvak was nagenoeg geen dorp meer te vinden dat nog vrij was om eenheden in onder te brengen. Voor de legerkorps-G3, die verantwoordelijk was voor de ruimtelijke ordening, was dit een grote uitdaging.
Uitgedund gevechtsveld
Na 1991 is het mogelijke gevechtsveld uitgedund doordat zowel de legers van de NAVO als die van het voormalige WP flink in omvang zijn afgenomen. Het idee was dat een grootschalig conflict, zoals dat was voorzien tijdens de Koude Oorlog, niet meer voor zou komen. Sinds de oorlog in Oekraïne is er een kentering te zien bij de Europese NAVO-lidstaten en zien we weer een voorzichtige groei. De RF was al enkele jaren bezig om haar staande leger weer uit te breiden en dit lijkt ondanks de verliezen in Oekraïne te worden voortgezet. Toch komt dit qua aantallen niet in de buurt van de omvang die de legers hadden tijdens de Koude Oorlog. Dit betekent dat er potentieel minder militaire eenheden zijn die het gevechtsveld gaan bevolken en dus zullen de eenheden over een groter gebied verspreid zijn, wanneer de gehele grens van het NAVO-verdragsgebied met de RF (en Belarus) wordt gezien als potentieel inzetgebied. Overigens is de frontbezetting in Oekraïne wel vergelijkbaar met de maatstaven uit de Koude Oorlog. Wanneer een conflict zich in de toekomst ook beperkt tot een specifiek theater, zoals de Baltische regio, kunnen beide kanten hun eenheden concentreren in dit theater waardoor ook hier mogelijk een frontbezetting ontstaat die vergelijkbaar is met de Koude Oorlog.
De oorlog in Oekraïne laat zien dat zowel de letaliteit (dracht, impact en nauwkeurigheid) van moderne wapensystemen als de reikwijdte en beschikbaarheid van sensoren zo groot is (dus een zeer transparant gevechtsveld), dat verspreid en vooral beweeglijk optreden een bittere noodzaak is geworden om te overleven. Eenheden moeten niet te lang statisch zijn; gedacht moet worden in de orde van een maximaal aantal minuten. Eenheden die stagneren en zich (ongewild) concentreren in een klein gebied kunnen hiervoor keihard afgestraft worden zoals uit de afbeelding hiernaast blijkt.
Verspreid optreden is meer dan alleen meer ruimte gebruiken op het gevechtsveld. Het gaat om het vermogen om te kunnen divergeren, dus verspreiden en daarmee minder kwetsbaar worden en convergeren. Convergeren is het samenkomen en concentreren van middelen om een militair effect te sorteren. Uiteraard verras je bij voorkeur de vijand, maar die verrassing is in het huidige transparante gevechtsveld moeilijk.
Tientallen vernietigde Russische (pantser)voertuigen tijdens een stagnerende rivierovergang nabij Bilhorivka over de Siverskyi Donets rivier in mei 2022 (foto: Wikimedia Commons)
Beweeglijk optreden heeft gevolgen op het gebied van leiderschap maar ook op het gebied van logistiek. Commandanten tot op het laagste niveau moeten zeer zelfstandig kunnen optreden waardoor het belang van opdrachtgerichte commandovoering (OGC) zo mogelijk nog groter wordt dan het al was. Dit vraagt om het geven van vertrouwen aan de commandanten op de lagere niveaus, maar ook om het geven van voldoende middelen om de opdracht te kunnen uitvoeren. Dit vraagt dus om decentrale inzet van alle benodigde middelen. De uitvoering van OGC is onderhevig aan de invloeden van de moderne ICT. Een gedetailleerd besluit en bijbehorend uitgebreid bevel met bijlagen is in principe niet meer nodig. Het intent en de noodzakelijke randvoorwaarden zijn voldoende (en dat is de kern van OGC), mits ondersteund door moderne IT. Ondercommandanten kunnen immers tijdens de verplaatsing met behulp van moderne IT het gevecht in real-time coördineren. Dit vraagt mogelijk om een andere focus voor staven en hoe zij getraind worden. In plaats van te focussen op het produceren van uitgebreide bevelen in de Planning Support and Orders functionaliteit van ELIAS, kan de focus meer liggen op het slim gebruik maken van de current functionaliteiten. Los van de techniek is er wel altijd het spanningsveld tussen enerzijds vrijheid van handelen op de lagere niveaus en tegelijkertijd het bewaken van de samenhang der dingen op de hogere niveaus.
Verspreid optreden vraagt om snel inzetbare hoog-mobiele reserves, omdat het gevechtsveld minder dicht bezet is en de tegenstander potentieel makkelijker en verder door kan dringen in het achtergebied via bijvoorbeeld de relatief open flanken. De tegenstander kan deze kwetsbaarheid proberen uit te buiten door reserves, luchtverdediging, artillerie en kwetsbare logistieke- en C2-installaties aan te vallen. Beweeglijk optreden in geografisch uitgestrekte gebieden met relatief weinig eenheden vereist daarom voldoende sensoren om de open flanken en het uitgestrekte achtergebied te kunnen monitoren.
Logistieke voorraden en commandoposten moeten mobieler worden
De logistieke installaties zullen ook meer verspreid moeten worden in het operatiegebied, want een concentratie van logistieke voorraden en voertuigen (in de open lucht) is een verleidelijk doelwit voor artillerie, luchtsteun, Combat-UAS en Loitering Munitions. Spreiding is een vorm van bescherming op zich. Dit zorgt wel weer voor nieuwe dilemma’s. Het wordt namelijk ook voor de logistiek lastiger om de juiste voorraden bij de juiste gebruikers te krijgen. Het doorgeven van informatie en posities kan ook door de vijand worden onderschept. Daarnaast zijn er meer middelen nodig om meerdere kleine logistieke installaties te beveiligen, dan om één grote logistieke installatie te beveiligen.
Ook staat dit alles in contrast met de efficiënte logistieke concepten die we de afgelopen twintig jaar kenden tijdens vredesmissies (base logistiek), of met het werken met grote logistieke locaties zoals een Theater Logistical Base (TLB) of Voorraad Centrum (VC) vanuit een gecentraliseerde Divisional Support Area (DSA) of Brigade Support Area (BSA). We moeten de efficiënt ingericht operationele logistiek weer effectief maken. Meer logistieke voorraden op de wielen zetten, zodat ze niet lang op eenzelfde plek staan. Het slim uitbrengen van tijdelijke aanvulcentra (AC) is dan een mogelijke oplossing, maar ook deze moeten rekening houden met de dracht van vijandelijke sensoren en middelen. Een AC wordt nu eenmaal per definitie dichter bij het front uitgebracht. Het gebruik van decentrale aanvullende systeemvoorraden die het gevecht volgen, kan (binnen bepaalde grenzen) toegepast worden. Dit is een minder lonend doel dan een AC. En uiteraard zijn passieve bescherming door onder meer camouflage en het gebruik maken van bestaande infrastructuur (bescherming en camouflage) ook van belang.
Binnen de NAVO is de discussie over de betekenis van dispersed optreden zeker nog niet klaar. De regionale plannen van de NAVO lijken er bijvoorbeeld nog vanuit te gaan dat het bondgenootschap haar grondgebied wil behouden, wat nog steeds vraagt om een front dat wordt verdedigd door aaneengesloten eenheden, die schouder aan schouder lineair het front bezet houden, met de focus op het nabijgevecht. Deze lineaire benadering is ook nog zichtbaar in de doctrine en optreden van de Duitse pantserdivisies. De Britse landmacht gaat er echter niet langer van uit dat eenheden schouder aan schouder zullen optreden. De Nederlandse landmacht neigt op dit moment ook meer naar verspreid optreden. Dit moet, zoals al is aangehaald, in eerste instantie goed afgestemd worden met de Duitse eenheden waar onze gevechtsbrigades bij zijn ingedeeld. Het kan zijn dat er uiteindelijk binnen de NAVO de behoefte ontstaat aan een mix van lineair en verspreid optreden, waarbij het verspreid optreden meer gericht is op de diepte, daar waar de operatie gewonnen wordt.
Er is geen veilig achtergebied
Bofors 40mm 40L70 luchtdoelkanon, gebruikt voor luchtverdediging in het legerkorpsachtergebied (foto: Nederlands Instituut voor Militaire Historie)
Tijdens de Koude Oorlog was het achtergebied ook niet veilig. Ondanks het massale en compacte optreden zoals hierboven beschreven, bestond er altijd het risico op vijandelijke verkenners, speciale eenheden die tot in het achtergebied doordrongen, of gepantserde doorbraken in het eigen achtergebied. Ook was er altijd de dreiging van air assault en luchtlandingstroepen, maar ook van luchtaanvallen in het achtergebied en niet te vergeten de inzet van speciale eenheden als Spetsnaz.
Het legerkorps had specifieke eenheden om het eigen achtergebied te beveiligen. Hiervoor kon onder andere gebruik worden gemaakt van 101 Infanteriebrigade. Ook beschikte 101 Luchtdoelartilleriegroep over afdelingen bewapend met kanonsystemen zoals de 40L70 en vierloops .50 mitrailleurs voor het verdedigen van kwetsbare installaties en rivierovergangen in het achtergebied. Daarnaast waren logistieke eenheden ook voorzien van zwaardere wapens zoals mitrailleurs, inclusief de .50 en lichte antitankwapens. Eerlijkheidshalve moet worden opgemerkt dat dit niet afdoende was om van een echt veilig achtergebied te spreken. Als voorbeeld zou een munitie-aanvullingsplaats (een term die we tegenwoordig niet meer gebruiken, vergelijkbaar met een voorraadcentrum voor munitie) op legerkorpsniveau bestaan uit een circuit met 30 km aan wegen waarlangs de voorraden werden weggezet. Dit was simpelweg te groot om volledig te kunnen beveiligen. En dit is slechts een van de diverse installaties die er in het achtergebied zouden zijn. Informatie van burgers en civiele autoriteiten werd als essentieel beschouwd om het achtergebied te kunnen beveiligen, en het legerkorps plande erop om hier gebruik van te kunnen maken. In de nationale sector beschikte de landmacht na mobilisatie over grote aantallen militairen, zoals twee infanteriebrigades, drie zelfstandige infanteriebataljons, ca. vijftig infanteriebeveiligingscompagnieën en ca. 120 NATRES-pelotons, om, zoals werd beschreven in het tweede deel van dit vierluik, het logistieke achterland te beveiligen. Ook hier gold dat zeker niet alle relevante objecten, zoals opgesomd in de krijgsmachtsleutelpuntenlijst, in Nederland waterdicht beveiligd waren.
De oorlog in Oekraïne laat zien dat er ook tegenwoordig geen veilig achtergebied is. Dagelijks verschijnen in de media berichten van artilleriebeschietingen op logistieke installaties en commandoposten, maar ook van activiteiten door partizanen, special forces of drones die tot aan Moskou worden ingezet. In sommige gevallen zijn complete gemechaniseerde eenheden doorgedrongen in het vijandelijk achtergebied, bijvoorbeeld tijdens de Oekraïense tegenaanval in de regio Kharkiv in 2022. De dreiging van langedracht stand-off wapensystemen is ook vele malen groter dan tijdens de Koude Oorlog. Potentiële opponenten beschikken tegenwoordig over meer en nauwkeurigere grond-grond ballistische raketten en kruisraketten, maar ook over nieuwe wapens zoals bewapende drones en kamikazedrones met lange dracht.
Het achtergebied was in de Koude Oorlog niet veilig, net zoals in Oekraïne nu
De landmacht van nu heeft minder eenheden beschikbaar dan tijdens de Koude Oorlog om het achtergebied te beveiligen. Dat geldt voor alle NAVO-landen. Daarom wordt er in veel landen gekeken naar oplossingen, zoals de inzet van reservisten en dienstplichtigen. De gehele samenleving kan hierin een rol spelen. Voor het optreden van de NATRES-bataljons worden delen hiervan versterkt met nieuwe concepten waarbij gebruik gemaakt wordt van drones, grondsensoren en snelle pantserwielvoertuigen, zodat met de beperkte mankracht een groter gebied kan worden bewaakt of beveiligd. In brede zin kan nieuwe technologie in combinatie met AI de taak van bewaken en beveiligen ondersteunen, waardoor het minder personeelsintensief wordt dan eerder het geval was.
Ook tegenwoordig kunnen inwoners van een mogelijk operatiegebied een prominente rol krijgen bij de planning en in scenario’s, als informatiebron voor het beveiligen van ons achtergebied. In tegenstelling tot de Koude Oorlog hebben wij nu communication & engagement eenheden binnen 1CMICo die zich op de bevolking kunnen richten. Alles bij elkaar kan wel gesteld worden dat er nog genoeg te winnen is op het terrein van het beveiligen van het achtergebied, zowel in de mogelijke gevechtszone als in Nederland zelf.
Beveiliging vitale objecten in Nederland is weer belangrijker
Tot slot
Tijdens de Koude Oorlog was het belangrijk om een snellere besluitvormingscyclus te hebben dan de tegenstander. De analoge ondersteuning en met name het administratieve proces van het produceren van orders en bevelen was een ernstig vertragende factor binnen de commandovoering. Snelheid werd behaald door het standaardiseren van het optreden, wat ook nodig was door de beperkte opleidingstijd van dienstplichtig kaderleden, en het tot in detail voorbereiden van de initiële plannen. De voorspelbare omgeving bood houvast en zorgde ervoor dat de initiële plannen tot in detail konden worden uitgewerkt om vervolgens verder te werken met partiële bevelen. Het optreden in de jaren tachtig kenmerkte zich door massaliteit vanuit relatief statische verdedigende opstellingen. Er was een constante dreiging richting het achtergebied. De nationale sector en 1 Lk beschikten over eenheden om het achtergebied te beveiligen. Het achtergebied was echter zo groot en de installaties zo kwetsbaar met grootschalige munitie- en benzineopslag, dat dit niet waterdicht te beveiligen was.
De hernieuwde focus op de eerste hoofdtaak vraagt van de landmacht anno nu dat de besluitvorming wordt versneld. Een bruikbare analogie is de wijze waarop de mensen destijds afspraken maakten, door vooraf af te spreken over de plaats en tijdstip waarop men elkaar zou ontmoeten. Door de komst van de smartphonewordt geen voorafgaand plan gemaakt, maar wordt dit vaak on the flow geregeld. Dit geldt ook voor commandovoering, waarbij voldoende redundantie een vereiste is in een omgeving waar vrij gebruik van het elektromagnetisch spectrum niet gegarandeerd is.
Versnelde besluitvorming kan worden bereikt door goed gebruik te maken van de digitale commandovoering-ondersteuning, maar ook door weer te werken op basis van initiële bevelen die vooraf al zijn voorbereid. Dit kan nu ook doordat de omgeving weer voorspelbaarder is dan lange tijd het geval is geweest. Multi Domain Operations en de grote hoeveelheid sensoren in de fysieke en virtuele dimensie zorgen echter voor nieuwe uitdagingen voor staven. Mogelijk kan AI helpen bij het managen van de complexe informatiestromen. Het eerdere massale en compacte optreden, dus een dichtbevolkt gevechtsveld, is (deels) vervangen door verspreid en beweeglijk optreden. Een oorzaak is dat er minder eenheden beschikbaar zijn, maar het is ook het gevolg van de dreiging van grote aantallen sensoren en precisiewapens met grote dracht en letaliteit. Dit stelt eisen aan zowel OGC als de logistiek. Het achtergebied is nog kwetsbaarder dan tijdens de Koude Oorlog het geval was. Er zijn in tegenstelling tot de situatie tijdens de Koude Oorlog nagenoeg geen eenheden meer beschikbaar om het achtergebied te beveiligen, terwijl de dreiging van onder meer langeafstandswapens enorm is toegenomen. Veel landen, zoals bijvoorbeeld de Scandinavische landen, kijken daarom naar de inzet van reservisten en dienstplichtigen om dit probleem aan te pakken.
Afsluiting van het vierluik over parallellen
Als we alle delen van dit vierluik in beschouwing nemen, kunnen we stellen dat de landmacht in de jaren tachtig ingericht was op de eerste hoofdtaak. Het legerkorps was ingericht om te verdedigen in het toegewezen vak in West-Duitsland. Om in moderne termen te spreken was er sprake van organize as you fight. De landmacht beschikte verder over een nationale sector die het Nederlandse grondgebied kon beveiligen, en indien nodig verdedigen, en die de logistieke ketens van Nederland tot het legerkorpsachtergebied gesloten hield. Het legerkorps was een organisatie die het gevecht van verbonden wapens kon voeren met voldoende C-, CS-, CSS- en C2Spt-capaciteiten in de organisatie. Door technische en organisatorische beperkingen kon er maar beperkt invulling worden gegeven aan de diepe operatie van de divisies en het legerkorps, iets wat in het kader van Follow On Forces Attack (FOFA) steeds belangrijker werd binnen de NAVO. De luchtstrijdkrachten hadden hierin een belangrijke rol, niet alleen binnen FOFA, maar ook binnen het Amerikaanse gedachtengoed van AirLand Battle. De wijze van organiseren rondom een dienstplichtleger zorgde ervoor dat er snel kon worden gemobiliseerd en dat er voortzettingsvermogen was. De snelle mobilisatie werd ook mogelijk gemaakt door goede afspraken met partners in Nederland en Duitsland over transport en beveiliging van de verplaatsingen vanuit Nederland. De initiële orders lagen al klaar tot op het laagste niveau om deze snelle mobilisatie mogelijk te maken. Ook beschikte de landmacht over voldoende voorraden en reserves in Nederland en West-Duitsland om tot dertig dagen oorlog te kunnen voeren.
De landmacht van nu maakt een transformatie door naar een organisatie die wederom klaar moet staan om het bondgenootschappelijk grondgebied te verdedigen. Er zijn hierbij parallellen met de jaren tachtig, maar er zijn ook nieuwe en gewijzigde omstandigheden. De NAVO van nu is vele malen groter dan de NAVO in 1991. Veel voormalige tegenstanders zijn nu lid van de NAVO en de potentiële tegenstander is juist kleiner dan tijdens de Koude Oorlog. Deze tegenstander investeert echter wel een groot deel van zijn beschikbare bbp in zijn defensie, en zet in op massaliteit van hoog lethale wapensystemen, vaak met lange dracht. De dreiging is hiermee dus beslist niet te bagatelliseren, terwijl de meeste NAVO-legers nog steeds significant beperkter van omvang zijn dan tijdens de Koude Oorlog en er tekorten zijn aan meerdere capaciteiten om invulling te kunnen geven aan warfighting. Het beoogde operatiegebied ligt drie keer verder van Nederland dan tijdens de Koude Oorlog, wat een grotere logistieke uitdaging betekent. De plannen die de NAVO nu maakt zijn nog niet gereed, maar ze lijken op dit moment nog minder gedetailleerd dan in de jaren tachtig. Mogelijk worden ze op de lagere tactische niveaus nog wel verder in detail uitgewerkt, in analogie met de jaren tachtig. Om te zorgen dat de landmacht weer in staat is het gevecht van verbonden wapens in grotere formaties te voeren, moet er verder worden geïnvesteerd in C-, CS-, CSS- en C2Spt-capaciteit. Ook moeten er oplossingen worden gezocht om weer voortzettingsvermogen te waarborgen zowel voor personeel als voor materieel en voorraden. Een ander aandachtspunt is het faciliteren van snelle verplaatsingen naar het inzetgebied. Als laatste moet er ook aandacht komen voor het beveiligen van het achtergebied, zowel in de gevechtszone maar ook in Nederland zelf. Voor dit laatste is de maatschappelijke discussie over dienstrecht en reservisten essentieel. Dankzij de Defensienota (DN) 2022 worden de eerste stappen gezet en kan er weer worden geïnvesteerd. Het conflict in Oekraïne laat zien dat een moderne oorlog ook een langdurige slijtageslag kan zijn. De landmacht moet daarom ook in staat zijn om het gevecht gedurende langere tijd te kunnen voeren. Dit vraagt niet alleen om voldoende voorraden en beschikbare militairen bij aanvang van een conflict, maar ook zeker om het vermogen om de productie van benodigde materialen op te kunnen schalen en nieuwe militairen in voldoende aantallen klaar te kunnen stomen voor inzet.
De beoogde groei naar een defensiebudget van minimaal 2% van het bbp geeft mogelijk meer ruimte om de landmacht te versterken. Hierbij is het zinvol om de kennis en ervaring uit de Koude Oorlog, de parallellen zoals beschreven in dit vierluik, als referentie te gebruiken.
De kennis van de Koude Oorlog moeten we gebruiken bij het versterken van de landmacht.
Eindnoten:
- Netherlands armed forces order of battle 1985, https://www.orbat85.nl/
- Bevel met de vijf paragrafen: Toestand, Opdracht, Uitvoering, Logistiek, en Bevelvoering en verbindingen.