OPINIE - BINNENLAND

Reservisten: een oplossing met veel op te lossen problemen?

LKOL D.L.J. SPEETJENS BC MSC

Begin 2008 publiceerde ik in de Militaire Spectator een artikel over employer support in de Nederlandse krijgsmacht van dat moment1. Employer support werd toen internationaal gezien als het geheel aan beleid en maatregelen om de reservist te ondersteunen in zijn2 relatie met zijn (veelal) civiele werkgever en zijn sociale achtergrond. In Nederland werd het begrip toen op een geheel andere manier uitgelegd en ingevuld: employer support had betrekking op de wijze waarop de, volgens het Flexibel Personeels Systeem (FPS), de organisatie verlatende militair geholpen werd in de richting van een betrekking bij een niet militaire werkgever3.

In het kader van dat artikel heb ik een beschrijving gegeven van de toenmalige stand van de wet- en regelgeving, de organisatie-ontwikkeling van dat moment en de gevolgen daarvan voor de reservist, waarvan de krijgsmacht op dat moment ook al van mening was dat die onontbeerlijk was voor de reguliere taakuitvoering. Op dat laatste punt is niets veranderd – in tegendeel. Reservisten worden nu gezien als een manier om in situaties waarin dat nodig is snel meer militair vermogen te genereren, ook in scenario’s die, op zijn zachtst gezegd, ernstig zijn. Het programma Adaptieve Krijgsmacht heeft dat nog meer versterkt, en op dit moment wordt ‘de reservist’ gezien als een oplossing voor heel wat problemen in de sfeer van personeelsvoorziening, schaalbare capaciteit en inzet van schaarse expertise.

Als auteur van eerdergenoemd artikel, ex-reservist en ex-bouwer aan het fenomeen ‘reservist in de post-Koude Oorlog Nederlandse krijgsmacht’ bezie ik de actuele ontwikkelingen met een zekere mate van verwondering, maar nog meer met zorg. Laat ik bij de zorg beginnen.

In 1988 werd ik beëdigd als officier. Mijn toenmalige schoonvader was een ex-dienstplichtige marineman, die in 1942 in Nederlands-Indië onder de wapenen was gekomen, vervolgens in de staart van de strijd om de archipel naar Ceylon (zo heette Sri Lanka toen) geëvacueerd werd, om vervolgens via tal van omzwervingen in Groot-Brittannië terecht te komen. Aldaar werd hij ingedeeld bij het motor-gunboat (MGB) flottielje, bekend van Larive’s boek Vannacht varen de Hollanders4. Die boten boden bescherming aan torpedobootjagers die de Duitse kustvaart in het Kanaal, op de Noordzee en de Golf van Biskaje bestreden. Mijn schoonvader leed schipbreuk toen zijn MGB door een Duitse E-boot tot zinken werd gebracht. Hij was daarbij gewond geraakt, op een wijze die hem de rest van zijn leven parten heeft gespeeld. Nu, vanwaar dit verhaal in relatie tot reservisten?

In 1988 vertelde hij me zijn verhaal, maar ook over hoe de staat met hem omging, of beter gezegd: niet omging. We kenden in die tijd nog geen veteranenbeleid, een zorgsysteem of wat dan ook. De man werd, evenals zijn lotgenoten, genegeerd en aan zijn lot overgelaten. Zijn gezondheidsproblemen deden ook niet ter zake voor de staat. Ik ben toen eens navraag gaan doen – ik werkte immers als officier in Den Haag. Na vele doodlopende ingangen, dichtgegooide deuren en ambtelijke vertragings- en ontkenningstactieken heb ik mijn inspanningen gestaakt. Mijn conclusie was dat je als dienstplichtige, reservist of beroepsmilitair in Nederland vooral niet gewond moest raken, want de staat liet je daarna fijn barsten. Mijn excuses voor mijn weinig genuanceerde formulering, maar dat is wel waar het op neer leek te komen. We zijn inmiddels enige tientallen jaren en vele expeditionaire missies verder. Inmiddels weten we beter. We hebben een prachtige Veteranenwet, met een veteranenzorgsysteem dat in het algemeen best behoorlijk werkt. Er is natuurlijk altijd ruimte voor verbetering. Het belangrijkste is dat de veteraan erkend en herkend wordt, en ergens op terug kan vallen. Dat het met militaire invaliditeitspensioenen nog steeds slecht loopt is een uiterst vervelend detail, maar er wordt, zo verzekert men mij, aan gewerkt.

Spant Defensie zich voldoende in om een goede werkgever te zijn voor de reservist?

En toen was daar de reservist. Kortheidshalve verwijs ik naar mijn artikel van 2008. Toen ik dat vorig jaar eens grondig herlas en mezelf de vraag stelde wat de vorderingen sedertdien zijn, moest ik tot mijn grote teleurstelling vaststellen dat er eigenlijk niet zo heel veel veranderd of verbeterd is. De reservist heeft inmiddels een positie in de organisatie, wordt ingezet als er ergens tekorten zijn, en daar is zowaar flexibiliteit in gevonden. Er wordt onveranderd met warme woorden en grote waardering over reservisten gesproken! Maar rechtspositioneel is er weinig veranderd en loopt de reservist substantiële en eigenlijk onaanvaardbare risico’s. Nu de reservist beschouwd wordt als de panacee voor alle problemen op het vlak van snel opschaalbare capaciteit wekt dat op zijn minst verbazing.

In Bosnië zette de landmacht reservisten in bij staffuncties, de postvoorziening en in het kader van CIMIC (foto: NIMH)

Wat is er aan de hand? In 2008 werd de Wet Reservepersoneel Krijgsmacht ingetrokken onder gelijktijdige wijziging van de Militaire Ambtenarenwet. Feitelijk werd eerstgenoemde wet daar geheel in geïntegreerd. In het kader van het gelijktrekken van rechtsposities lijkt dat een goede ontwikkeling – dat was het op een aantal punten ook. Maar er zaten ook wat bepalingen in die van de zijde van het bevoegd gezag, c.q. de minister, wat verduidelijking vroegen. Namelijk het regelen van de zogenaamde deugdelijke oproep in werkelijke dienst5. Deze oproep is zeer belangrijk – zonder immers is de reservist niet alleen een échte vrijwilliger die ‘nee’ mag zeggen op van alles en nog wat, maar is de reservist ook niet gedekt waar het het verrichten van militaire handelingen onder operationele omstandigheden betreft. Hij zal nog op de vijand mogen schieten, maar als de vijand op hem schiet en hem raakt is Leiden in last. Immers: de deugdelijke oproep bepaalt waar ‘civiel’ ophoudt en ‘militair’ begint. De reserve-militair die voor zijn donder geschoten wordt, en daar onverhoopt blijvende schade van ondervindt, wordt geconfronteerd met de vraag van de uitvoerder van het militair invaliditeitspensioen wie er nu het meest als werkgever optrad jegens deze persoon. Dat is meestal de civiele werkgever. Het militair invaliditeitspensioen (MIP) gaat niet door, en de civiele werkgever zal geheel begrijpelijk ook niet staan te trappelen om salarissen door te betalen aan mensen die niet in de eigen line of duty arbeidsongeschikt zijn geworden. En wie heeft er het meeste last van deze catch 22? Inderdaad, de zwakste partij in deze: de reservist.

Voor dat laatste probleem heeft men een oplossing bedacht. Al die duizenden reservisten die in het kader van de adaptieve krijgsmacht onder de wapenen geroepen kunnen worden maken we gewoon reserve-militair. Daarmee is het probleem opgelost. Helaas – dat is het niet. Immers: als ik een chauffeur uit het beroepsgoederenvervoer onder de wapenen roep als vrijwillig dienende reservist, dan krijgt hij het salaris dat bij zijn rang hoort. Dat van een korporaal der eerste klasse, dus. Dat salaris is substantieel lager dan zijn civiele salaris. Als het een internationale chauffeur is wordt het nog wat spannender, omdat alle toeslagen en additionele vergoedingen uit de CAO Beroepsgoederenvervoer vervallen. Het standaard-antwoord van Defensie is: dan leveren we maatwerk. Dat is mooi. Echter: wie gaat dat maatwerk voor misschien wel vijfhonderd chauffeurs even inregelen? Nog los van de vraag van de uitvoeringsproblematiek kan je je afvragen of dit de manier moet zijn waarop werkgever Defensie met zijn reservisten om moet willen gaan. Het is namelijk een recept voor ellende.

In Afghanistan werden bij diverse missies reservisten ingezet; onder meer bij het PRT in Noord-Afghanistan en in Uruzgan en in de staf van de Batlle Group (foto: NIMH)

Het zou vreemd zijn als de creatieve geesten binnen Defensie geen oplossing zouden hebben verzonnen om deze situatie te ontgaan: ik stel u voor aan de sponsored reserve. Dat is een reservist die vanwege een adaptieve overeenkomst van zijn civiele werkgever als militair onder de wapenen komt als die werkgever voor Defensie gaat werken. De werkgever betaalt de werknemer, die door Defensie op een nul-urencontract in werkelijke dienst komt. De civiele werkgever rekent af op basis van commerciële tarieven, betaalt de werknemer/reservist zijn normale salaris, maar die werknemer geniet dan wel de bescherming van bijvoorbeeld het humanitair oorlogsrecht, is getraind en bevoegd om vuurwapens te gebruiken en aan het gevecht deel te nemen. Mooie oplossing? Nee. De nul-urenreservist die (geheel of gedeeltelijk) arbeidsongeschikt wordt krijgt een factor maal zijn salaris aan MIP uitgekeerd. Als dat salaris nul is, dan is het MIP ook nul. Dat is de wet…. Dan is er nog de vraag welke werkgever het meest als werkgever optrad, en dat was de civiele werkgever. Die is er dus van. Zonder adequate voorzieningen in contracten gaat het dus mis. De reservist is de zwakste partij in dit verhaal. Het standpunt van Defensie in deze schijnt te zijn dat nul-urenreservisten dus niet de oplossing zijn. Overigens is dat standpunt nergens naspeurbaar vastgelegd.

Het vorenstaande in gedachten nemende kan je de vraag stellen of Defensie zich voldoende inspant om een goede werkgever te zijn voor deze categorie personeel. Want dat is het natuurlijk gewoon: personeel. De complexiteit van de materie, gecombineerd met de risico-aversie her en der die ertoe leidt dat er grote inspanningen geleverd worden om te voorkomen dat er iemand een cent teveel krijgt, maakt dit zeer lastig oplosbaar. Het probleem is echter niet nieuw. We hebben dit al sinds 1945, en we kunnen ook vaststellen dat we er sindsdien beter in geslaagd zijn om onze mensen beter te behandelen. Echter, hier ligt een risico op de loer waar het grootscheeps fout kan gaan. We weten allemaal dat de dreiging is toegenomen sinds 2014, en dat de kans op een conflict groeit. Dan moeten we ook goed voor onze militairen willen zorgen.

Over goed omgaan met reserve-personeel moet nog veel worden gesproken

De rechtspositie van reserve-personeel is in principe gelijk aan dat van beroepspersoneel. Dat is een mooi en ook goed uitgangspunt. Het is dan ook een startpunt, want er moet veel geregeld worden dat niet in de normale rechtspositieregelingen past. Denk aan het gedeelde werkgeverschap, het risico van tijdelijke arbeidsongeschiktheid, door ziekte of ongeval, waar beide werkgevers op basis van de wet iets mee moeten doen, pensioenrechten, regelingen zoals vergoedingen bij uitzending, afwijkende verlofregelingen die gelden onder operationele omstandigheden, de compensatie van werkgevers voor reservisten die langdurig van hun civiele werk weg zijn (waar dat niet in adaptiviteit is geregeld). Dit is maar een kort rijtje gemaakt door een militaire logisticus die on the side iets weet van personeelsmanagement. Ik vermoed dat de professionals in de personeelsketen hier veel aan toe kunnen voegen – en dat ook moeten doen.

Het is me volkomen duidelijk dat in een situatie waarin arbeidsvoorwaardenonderhandelingen voor beroepsmilitairen uiterst precair zijn het bepaald niet sexy is om over reservisten te gaan praten. Anderzijds zijn die arbeidsvoorwaarden maar een facet van het totale personeelsprobleem. Er ligt hier een morele verantwoordelijkheid van de Staat der Nederlanden jegens burgers met de status van militair én reservist. En dat is niet niks. De Amerikaanse politiek filosoof Michael Walzer schreef ooit eens6: ‘A good society might […] be defined […] as one worth dying for, whose citizens are actually are obligated to risk their lives for public reasons’. Ik merk op dat een staat die van burgers verlangt, ergo burgers verplicht (de onvrijwillige oproep in werkelijke dienst) het leven voor die staat veil te hebben, daar zeer goede redenen voor moet hebben. Laten we aannemen dat de belichaming van die redenen de bestaande krijgsmacht is. Over het goed omgaan met alle categorieën militair personeel, ook reserve-personeel, moet nog veel gesproken worden.

Eindnoten:

  1. Speetjens D.L.J., Employer Support – Smeermiddel voor een effectieve en betrouwbare reservecomponent, Militaire Spectator jaargang 177 nr 1 2008 pp 24-38, https://militairespectator.nl/artikelen/employer-support.
  2. Om redenen van leesbaarheid gebruik ik hier de mannelijke vorm.
  3. Ook toen kwamen heel wat militairen als burger in dienst bij het Ministerie van Defensie. Deze omschrijving blijft dus wat gewrocht.
  4. Larive, Hans, Vannacht varen de Hollanders, Elsevier, Amsterdam, 1963.
  5. Sterie LL.B., S., ‘Gebrekkig reservistenbeleid in de adaptieve krijgsmacht’, MRT publicatieplatform voor uitvoering, http://puc.overheid.nl/doc/PUC_286125_11.
  6. Walzer, M., OBLIGATIONS, Essays on Disobedience War and Citizenship, Harvard University Press, Cambridge Massachusets, 1970, p. 90