OPINIE - BINNENLAND
Onderzoek Nederlands-Indië en nu Afghanistan
BGEN B.D. J.L.R.M. VERMEULEN
Het vertrouwen van veteranen in regering, parlement en onze militaire leiders is al op een dieptepunt
Aanklacht
Op 14 juni 2023 debatteerde de Tweede Kamer met de regering over het onderzoek naar de dekolonisatie van Nederlands-Indië, Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945 – 1950 (ODGOI). Een voorbeeld van hoe de regering – en met name drie regeringspartijen – over grote groepen mensen, onze veteranen, oordelen en hen veroordelen, zonder inhoudelijk in te gaan op de vraag of het onderzoek voldoet aan alle voorwaarden van (academische) zorgvuldigheid. Is dit onderzoek en het oordeel dat door de regering en de Tweede Kamer wordt geveld, wel met alle waarborgen – in termen van volledigheid, objectiviteit, onafhankelijkheid en wetenschappelijk gehalte – omgeven? Of zijn de regering en de regeringspartijen politieke doelen aan het najagen ten koste van onze veteranen? Kunnen onze veteranen, kan Nederland vertrouwen op de uitkomsten van dit onderzoek?
Mr. Benedict Janssen, advocaat en auteur van diverse boeken over Nederlands-Indië en de bersiap, oordeelt in Elsevier Weekblad [1] goed onderbouwd en hard over de wetenschappelijke zorgvuldigheid waarmee het rapport tot stand is gekomen. Overigens heeft ook het onafhankelijke onderzoekgenootschap AURORE de afgelopen jaren regelmatige fundamentele kritiek op het onderzoek gepubliceerd. En die kritiek wordt door meerdere groeperingen en personen gedeeld. Onderstaand benader ik het onderzoek van een heel andere kant. Maar wel met dezelfde vraag: kunnen wij ultiem vertrouwen op onze overheid en onze leiders? Waarom mislukt een landbouwakkoord? Door het ontbreken van vertrouwen in die overheid. Hetzelfde geldt overigens voor de toeslagenaffaire en ‘Groningen’. Ook in dit debat ligt de principiële vertrouwensvraag op tafel. Gaat het om handig politiek scoren of is het uitgangspunt het terugwinnen van vertrouwen bij de bevolking?
In het rapport Focus op Dutchbat III van de commissie-Borstlap over het debacle in Srebrenica is een van de aanbevelingen dat regering, parlement en militaire leiding voor hun veteranen moeten gaan staan. Dat wil overigens niet zeggen dat zij alles moeten goedkeuren, in tegendeel. Maar de zorgvuldigheid, de integriteit en onpartijdigheid van onderzoek en onderzoekers moet wel stringent worden beoordeeld.
Regering en parlement hebben er bewust voor gekozen in te stemmen met de uitkomsten van het onderzoek zonder serieus in te gaan op de reeds lang bestaande fundamentele kritiek op het onderzoek vanuit de maatschappij. Men gaat de maatschappelijke discussie – waarvan de regering eerder heeft aangegeven hieraan groot belang te hechten – uit de weg. Een doodzonde! Bovenstaand verwijt schreeuwt natuurlijk om onderbouwing.
Een korte historie
De publicatie van het boek van Rémy Limpach, De brandende kampongs van Generaal Spoor, gaf de definitieve stoot om een diepgaand onderzoek in te stellen naar de dekolonisatieperiode in Nederlands-Indië, 1945 – 1950. In 2016 gaf de regering de opdracht aan drie onderzoeksinstituten – het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies, het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) en het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) – om dit onderzoek uit te voeren. De drie instituten hebben vervolgens deze onderzoeksopdracht verengd tot de focus op met name het door Nederland gebruikte excessief geweld. In de onderzoeksopdracht was tevens opgenomen dat er een maatschappelijke klankbordgroep en een wetenschappelijke adviescommissie moesten worden samengesteld. De klankbordgroep stond aanvankelijk onder leiding van oud-Tweede Kamerlid drs. Angelien Eijsink, die later werd opgevolgd door oud-minister mr. Winnie Sorgdrager. Bovendien werd door de regering een aanzienlijk bedrag, ruim vier miljoen euro, voor het onderzoek ter beschikking gesteld.
Op 17 februari 2022 presenteerden de onderzoeksinstituten de conclusies. Binnen een paar uur verklaarde onze minister-president voor de tv-camera’s vanuit Parijs de conclusies te onderschrijven, dit in tegenspraak met de afspraak dat de Kamer eerst een oordeel zou vellen. Door de formulering van de conclusies kwamen al onze veteranen in een kwaad daglicht te staan. Vanuit het Veteranen Platform (VP), het Nederlands Veteraneninstituut (NLVI) en de overige leden van de klankbordgroep werd het gevolgde proces en daarmede de uitkomsten van het onderzoek kritisch bevraagd. De Tweede Kamer werd verzocht om onderzoek te doen. De Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken (VCBuZa) heeft allereerst met de onderzoeksinstituten gesproken en heeft vervolgens op 23 en 30 mei 2022 rondetafelgesprekken gehouden met de leden van de klankbordgroep, met een lid van de wetenschappelijke adviescommissie en een groot aantal andere groeperingen en individuen. Dit alles heeft uiteindelijk op 14 juni 2023 geleid tot het debat in de Tweede Kamer met de minister-president en de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie.
Waarom is het vertrouwen van de veteranen in haar regering ernstig beschadigd?
Van militairen mag worden verwacht, maar ook geëist dat zij verantwoording afleggen over hun doen en laten. Wanneer mensen over de schreef gaan, en ik zal de laatste zijn om te ontkennen dat dit in Nederlands-Indië gebeurd is, dan is het terecht dat zij ter verantwoording worden geroepen. Maar wanneer je een onderzoek laat uitvoeren naar mensen, grote groepen landgenoten, militairen die je onder onmogelijke omstandigheden hebt weggestuurd in het belang van het koninkrijk, is de hamvraag: Voldoet dit onderzoek dan aan alle voorwaarden van zorgvuldigheid? Zijn de onderzoeksinstituten zorgvuldig – volledig, objectief, onafhankelijk en wetenschappelijk verantwoord – tewerk gegaan? Hebben zij alle, ook andere meningen meegenomen? Niet alleen de veteranen moet de maat genomen worden, maar terecht dat deze vraag ook aan de onderzoeksinstituten gesteld wordt. Als je oordeelt dan is het terecht dat je daarvoor verantwoording moet afleggen. Maar ook de regering en de Tweede Kamer op hun beurt moeten zichzelf de vraag stellen of het oordeel is gegrond op een onderzoek dat de toets der kritiek van de burgers kan doorstaan. Is er vertrouwen dat er een goed en eerlijk oordeel wordt geveld?
Regering en Kamer, vergis u niet, u acteert hier als rechter en dan mag een grote mate van zuiverheid worden geëist. U moet niet alleen uw eigen politieke doelen najagen, maar vooral ook als volksvertegenwoordiger staan voor de eerlijkheid en zuiverheid, voor de integriteit van het gevolgde proces. Is het oordeel ethisch verantwoord tot stand gekomen? De vraag is dus: kan dit onderzoek de toets der kritiek doorstaan? Kunnen wij vertrouwen op de uitkomsten van het onderzoek?
Mijn argumenten
Vanuit de groep historici wordt er vaak gesproken over uiteenlopende ‘historische scholen’ in ons land. De ‘Amsterdamse school’ is daar een van met een uitgesproken antikoloniale signatuur. Alle gevraagde en betrokken instituten behoorden tot deze richting.
De door het kabinet aangegeven kaders voor het onderzoek vermelden onder meer dat het een breed opgezet onderzoek moest zijn naar de periode 1945 – 1950 in Nederlands-Indië. Expliciet was hierin meegenomen dat er ook gekeken moest worden naar geweldloos optreden. De onderzoekscommissie gaf aan hiervoor geen capaciteit te hebben en dat het zou afleiden van het onderzoek naar het excessieve geweld. Wanneer een onderzoek breed is, dan worden de goede (brengen van orde en rust, voedselvoorziening, medische hulpverlening etc.) en slechte zaken (bovenmatig geweldsgebruik) in samenhang bezien. Dan herkennen mensen die daar opgetreden hebben zich er ook in. Door op verzoek van de onderzoekscommissie de focus te verleggen naar het met name door Nederland gebruikte excessief geweld, herkent een aanzienlijk ’betrokken’ deel van Nederland zich niet meer in de geformuleerde conclusies.
Tijdens de rondetafelgesprekken met de VCBuZa kwam naar veler mening ongemeen helder naar voren dat de maatschappelijke klankbordgroep niet gehoord was. Hun mening is als niet ter zake doende en bewust buiten beschouwing gelaten.
De wetenschappelijke adviescommissie stond onder leiding van prof. J. Hoffenaar van het NIMH. Bijna alle overige leden van de wetenschappelijke adviescommissie stonden eveneens op de loonlijst van de drie onderzoeksinstituten: prof. Gert Oostindie als programmaleider, dr. Rémy Limpach, dr. Bart Luttikhuis en dr. Thijs Brocades Zaalberg als projectleiders. In eerdere publicaties hadden zij overigens hun conclusies al getrokken, zoals Oostindie (‘oorlogsmisdaden’), Limpach (‘massageweld’), Luttikhuis en Moses (‘mass violence’), Brocades Zaalberg (‘excessief geweld’ en ‘oorlogsmisdaden’).

Lid van de Tweede Kamer Dirk Jan Eppink, woordvoerder namens JA21 had tijdens het Kamerdebat het boek 'Het pijnlijke afscheid van de Indische Archipel' van Mr. Bauke Geersing meegenomen
De maatschappelijke klankbordgroep was niet gehoord

De kracht van wetenschappelijk onderzoek is toch om juist een diversiteit van meningen te krijgen. Het beschouwen van andere meningen en perspectieven was een van de aspecten die door het kabinet in de kaders voor het onderzoek vermeld zijn, de zo vaak geroemde wetenschappelijke discussie. Pas dan komt er, door de verschillende zienswijzen, een genuanceerde mening tot stand.
Wanneer die discussie niet wordt gevoerd, ontstaat een eenzijdig, vooringenomen beeld. Of zoals Benedict Janssen in zijn artikel in Elsevier Weekblad het zo treffend verwoordde: ’Wij van WC-eend vinden …’. Lgen b.d. Mart de Kruif was als militair deskundige lid van de wetenschappelijke adviescommissie. Zijn inhoudelijke inbreng en conclusie waren niet gewenst en werden dus ook niet meegenomen. Tijdens de rondetafelgesprekken werd door een van de onderzoekers zelfs getwijfeld aan zijn militaire kennis en kunde. Hij, de onderzoeker wist wel beter. Hij realiseerde zich echter niet dat hij daarmee zijn eigen onderzoek devalueerde.
De opdrachtgevers, regering en parlement, moeten zich realiseren dat zij verantwoordelijk zijn voor het formuleren van de opdracht. Zij dienen derhalve ook een oordeel te vellen over de wijze waarop deze opdracht is uitgevoerd. Zij, regering en parlement, oordelen over mensen op grond van dit onderzoek. Zij kenden ook de kritiek op het onderzoek die tijdens de rondetafelgesprekken naar voren is gebracht. Voor onze democratie, voor het voorkomen van een verdere polarisering in de maatschappij, voor het vertrouwen in de regering en parlement is het essentieel dat zij dan ook antwoord geven op de geuite zorgen uit de maatschappij.
In het debat in de Tweede Kamer op 14 juni jl. bejubelden de woordvoerders van VVD, D66, CU en GroenLinks het onderzoek en de onderzoeksinstituten en bedankten hen uitgebreid. De hele problematiek, zoals deze bij de rondetafelgesprekken aan de orde is gekomen, werd niet behandeld, met geen woord. Zelfs toen door andere partijen de vraag op tafel werd gelegd of bij dit onderzoek wel aan de voorwaarden van zorgvuldigheid was voldaan, was men zichtbaar beducht voor het ter discussie stellen van het onderzoek. Toen het onderzoek door de BBB ter discussie werd gesteld, liet de woordvoerder van de SP zich erop voorstaan dat hij politicus was. Het antwoord van de fractieleider van de BBB was veelzeggend, zij stond daar als volksvertegenwoordiger.
Waarom laat dit optreden van onze regering en drie van de vier regeringspartijen zo’n vieze smaak in de mond achter?
Een minister-president die zich niets gelegen laat liggen aan het verengen van de opdracht naar met name het door Nederland gebruikte geweld, het niet meenemen van de meningen van anderen in een onderzoek dat door hem is ingesteld met geld van ons, de belastingbetalers. Ik vermoed dat hij er als politicus een politiek doel mee had, wellicht de bevestiging van de onafhankelijkheidsdatum zoals die door Indonesië wordt benoemd. Dat scoort in de relatie met Indonesië. Prima om een dergelijk doel na te streven, maar niet ten koste van de zorgvuldigheid van onderzoek, niet ten koste van onze veteranen. Politiek wellicht handig, maar in het kader van leiderschap ernstig laakbaar. Hij zou toch geleerd moeten hebben van de toeslagenaffaire en ‘Groningen’. De discussie rondom zijn persoon gaat telkens weer om vertrouwen!
Een Tweede Kamer, waar drie regeringspartijen en GroenLinks en de SP die zich niet bekommeren om hun landgenoten, om hun burgers, maar die duidelijk politiek aan het bedrijven zijn. Het minste wat zij hadden moeten doen, is ingaan op de zaken die bij de rondetafelgesprekken aan de orde zijn gekomen en hierover een standpunt bepalen. Niet eromheen draaien, maar zeggen waarom men vindt dat de gebruikte argumenten wel of niet zuiver zijn. Dan ben je politicus en volksvertegenwoordiger. Afwijkende meningen zoals die van mr. Bauke Geersing en diverse vakspecialisten van de AURORA-groep, de militaire inbreng van lgen b.d. Mart de Kruif, de mening van de directeur van het Nationaal Militair Museum (NMM), de meningen van het VP en het NLVI en vele anderen worden gewoon doodgezwegen. Alleen gelijkgestemden mochten aan het woord komen. Na twee dagen rondetafelgesprekken moet je hier iets mee, je zult moeten reageren. Je kunt hier als Tweede Kamer niet stilzwijgend aan voorbijgaan.
Militairen lopen door de moeilijke omstandigheden waaronder zij moeten functioneren altijd een groot risico dat zij in het gedrang komen. De commissie-Borstlap adviseerde de minister en de regering in zijn reactie op Srebrenica om voor haar veteranen te gaan staan. Bij de eerste de beste gelegenheid zien wij onze minister, de minister van Defensie, haar oren laten hangen naar wederom de politieke wenselijkheid van het moment. Zij stelt geen vraagtekens bij het onderzoek. Overigens, ook onze militaire leiding bleef keurig binnen de slagschaduw van de minister. Niemand van hen die een reactie gaf. Niemand die het onderzoek ter discussie stelde. Hoezo Borstlap?
Kunnen Afghanistan-veteranen nog vertrouwen stellen in het komende onderzoek?
Inmiddels is op verzoek van de Kamer door de regering een nieuw onderzoek ingesteld naar het optreden van de krijgsmacht in Afghanistan.[2] Op basis van de gegeven richtlijnen mogen het NIOD en het NIMH zelf hun opdracht formuleren. Zij mogen zelf de leden van de klankbordgroep en de wetenschappelijke adviescommissie benoemen. Inderdaad zoals Benedict Janssen in Elsevier Weekblad betoogde: ’Wij van WC-eend …’, maar nu in de herhaling en met een fors groter budget.
Wat nu – in tegenstelling tot het Indië-onderzoek – wel gedaan moet worden om dezelfde kritiek te voorkomen, is het bewaken van en inhoud geven aan aspecten als: terugkoppeling over de geformuleerde opdracht; niet eenzijdig beschrijven, maar in de volledige context; duidelijk omschreven begrippen/definities; voldoende juridische en militaire expertise, ook in de wetenschappelijke adviescommissie; afgewogen samenstelling van de klankbordgroep; inbreng van de klankbordgroep serieus adresseren; kwantificeren van eventuele vermeende misstanden.
Moeten Afghanistan-veteranen vertrouwen hebben in het onderzoek en de onderzoeksinstituten? Moeten onze Afghanistan-veteranen vertrouwen hebben in de regering en onze volksvertegenwoordigers?
Moeten onze Afghanistan-veteranen vertrouwen hebben in onze minister? Moeten onze Afghanistan-veteranen het vertrouwen hebben dat onze militaire leiding uit de slagschaduw van de politiek zal treden en op de barricades zal klimmen om een onderzoek af te dwingen dat wel aan alle voorwaarden van zorgvuldigheid voldoet? Een onderzoek dat draagvlak heeft in de maatschappij en bij de veteranen. De discussie in onze samenleving gaat tegenwoordig over veiligheid op de werkvloer. Volgens mij is hier sprake van een discussie over veiligheid voor grote groepen mensen – onze militairen/veteranen – maar waar daarvoor verantwoordelijke partijen maar liever wegkijken.
Militairen/veteranen werken niet alleen in het buitenland in een onveilige omgeving, Nederland is nog veel onveiliger! Hoe kun je zo vertrouwen hebben en houden in je opdrachtgevers?

Voorgevel van het NIOD (foto: Defensie)
Eindnoten:
- Elsevier Weekblad, 17 juni 2023, mr. Benedict Janssen, ‘Te veel handen op een buik’.
- Kamerbrief dd. 17 juni 2022; Betreft NIOD onderzoek naar twintig jaar Nederlandse inzet in Afghanistan. Referentie: BZDOC-1529037705-44.