OPINIE - BINNENLAND
Heeft de toekomst tanks?
Een kwestie van synergie
KOL B.D. HENRI GROOTVELD
Leopard 2-A6 (foto: Wikimedia Commons)
Wat opvalt in de recente discussie en polemiek over de toekomst van ‘De Tank’ in Carré, is dat er sprake is van veel emotie aan beide zijden en weinig ratio. En dan gaat het vooral om de militair-historische analyses van voorbije conflicten, want: ‘We do not want to fight the last war all over again’. Ook de sterkte-zwakte analyses van de huidige diverse wapensystemen, tank en antitank dus, lijken weinig zinvol: dergelijke analyses zullen immers alleen kunnen worden vastgesteld in een objectief gecontroleerde, langdurige, realistische, goed geïnstrumenteerde, massale shoot out, waaraan geen enkele partij zijn ‘onoverwinnelijke systeem’ zou willen blootstellen! Een kwantitatieve opsomming van hoeveel tanks elk land wel heeft is evenmin van betekenis als de respectievelijke kwaliteiten van al die tanks (en bemanningen!) buiten beschouwing worden gelaten. Behorend tot de eerste generatie van cadetten die werden geworven met de idee dat Het Krijgsbedrijf gebaseerd moest zijn op (al dan niet militaire) wetenschap en niet op emotie, heb ik dat uitgangspunt omarmd, ook al heeft het mij vaak in de problemen gebracht.
Groene GPLV?
Een van die problemen deed zich voor tijdens het schrijven van de Defensienota 1990-1991 en betrof de keuze van de toekomstige gevechtshelikopter voor de KL, dan wel de KLu. Als Hoofdofficier Toegevoegd (HOT) t.b.v. de defensienota of zoiets, werd ik op de defensiestaf geacht de wetenschappelijke zuiverheid van de diverse argumenten te toetsen en mijn chefs daarover te informeren. Over de onderbevelstelling van de helikopters bij de Luchtmobiele Brigade (LMB), m.a.w. de volledige overdracht van de Groep Lichte Vliegtuigen (GPLV) aan de KL, hadden sommige van mijn landmacht-collega’s en -vriendjes utopische ideeën, die snel de wereld uit moesten worden geholpen. Dat was niet zo moeilijk: er was nog sprake van dienstplicht en voor dergelijke complexe wapensystemen was een veel groter contingent hooggekwalificeerd beroepskader nodig dan de KL voorhanden had en zou krijgen. Dat laatste werd niet alleen gebaseerd op de massale onwil van het luchtmachtkader binnen de GPLV om over te gaan naar de KL, maar ook op serieus onderzoek v.w.b. werving en opleiding.
Groene GGW’s?
Die situatie was vergelijkbaar met de introductie van de grond-lucht geleidewapens aan het begin van de jaren zestig. De landmacht wilde heel graag die Groepen Geleide Wapens (GGW’s) in de eigen organisatie. In de eerste plaats omdat in de Verenigde Staten (VS) de Nike en Hawk systemen ook bij de landmacht (de US Army) waren ingedeeld, maar ook omdat de territoriale Luchtdoel Artillerie (LuA-)eenheden van de KL werden opgeheven en het personeel boventallig was. Na veel discussie bleken de argumenten duidelijk te spreken voor indeling bij de KLu: de technische knowhow op het gebied van radar, (lucht-lucht) geleidewapens en grootschalige luchtverdediging (C-3) was daar al aanwezig, inclusief het benodigde, hooggekwalificeerde personeel. Dat bleek de enig juiste keuze: in Duitsland nam de Lufwaffe deze systemen op in de organisatie, net als in België gebeurde met de Nike en ook bij andere NAVO-partners werd overeenkomstig besloten. Tijdens de gehele levensduur van de GGW’s bleek het hebben van voldoende technisch hooggeschoold beroepskader, opgevoed in een vliegende luchtmacht, met vliegveiligheid als ultieme morele toets en met officieren die vaak een operationele achtergrond hadden als vlieger, gevechts- of verkeersleider, een enorm voordeel. Het feit dat de vliegende eenheden van de KLu, tijdens de reguliere Integrated Combat Training, binnen de eigen organisatie een willige en continu beschikbare oefenvijand hadden in de vorm van de GGW’s en vice-versa, had een sterk synergetisch effect. Dat bleek ook uit de talloze internationale inspecties, zoals Tactical Evaluations (TacEval), schietseries (ASP) en evaluaties als Roving Sands, waarbij de resultaten van de US Army schril afstaken.
Schieten op struikrovers?
De discussie in 1990 over de gevechtshelikopters ging, behalve over de kleur van de GPLV, vooral over de type-keuze: moest het Europees, de Frans-Duitse Tigre dan wel de Italiaanse Mangusta of Amerikaans, de Apache worden. Het Italiaanse ontwerp was nog in een pril stadium van ontwikkeling, dus ging het vooral tussen de Tigre en de Apache. In een sessie met minister, staatssecretaris, SG, CDS, BLS, BDL, DMKL en nog een tiental andere sterkhouders mocht ik als simpele kolonel en materiedeskundige ook mijn voorkeur uitspreken. De Tigre viel in mijn oordeel af, omdat het daarbij in feite ging om twee verschillende toestellen. De ene was uitsluitend geschikt voor het bestrijden van tanks, enkel bewapend met antitank-geleidewapens en de andere, slechts bewapend met een boordkanon en ongeleide raketten tegen gronddoelen, was uitsluitend geschikt voor bewapende verkenning en escortetaken. Mijn hoogste chef, de CDS, had geen problemen met zo’n tweedeling, want hij zag de antitankversie als ideaal: met een helikopter met 16 raketten een complete compagnie T-72’s wegblazen! Toen ik erop wees dat er dan wel sprake was van een grote mate van tactische inflexibiliteit, afgezien van de logistieke complexiteit - want wat nou als de volgende missie, zoals bijvoorbeeld een gewapende verkenning, een boordkanon nodig maakte? – reageerde de CDS: ‘Grootveld, je denkt toch niet dat wij met zo’n ding op struikrovers gaan jagen?’ Geen goede beurt dus voor het front van de defensietop, maar wel genoegdoening op termijn: we kochten toch de Apache en wat bleken de eerste oorlogsmissies te zijn? Het jagen op ‘struikrovers’ met het boordkanon in Bosnië en later in Afghanistan!

Apache AH-64D gevechtshelikopter (foto: Wikimedia Commons)
Tijdens die ontwikkelingen, direct na het vallen van de Muur, was mijn bijdrage als Hoofd Lange Termijn Plannen van de defensiestaf het overeind houden van een kwalitatief hoogwaardige krijgsmacht, met voldoende flexibiliteit om in te spelen op een volledig andere veiligheidssituatie. Daarbij waren twee factoren dominant: het primaat van de politiek vereiste ten eerste een toolbox, geschikt voor hele diverse scenario’s in het geweldsspectrum. In de tweede plaats kwalitatief: we moesten ook mee blijven doen in de eredivisie. Enerzijds voor de politieke invloed die je met zo’n hoogwaardige krijgsmacht hebt (je zit ‘aan tafel’), maar anderzijds ook voor de satisfactie van het personeel en daarmee de wervingskracht, want de dienstplicht zou zeker worden opgeschort. Bij het selecteren van het in de toekomst benodigde gereedschap in de kist speelde de gretigheid waarmee het vredesdividend moest worden geïnd een overheersende rol. Het verlanglijstje van de militairen werd door de civiele top van het Ministerie, nadat de ‘taakspecialisatie-kaart’ voor de zoveelste keer was getrokken en voorspelbaar mislukte, heel handig onder controle gebracht: met drastische personeelsreducties! Je geeft ze gewoon vijftien, twintig of vijfentwintig procent minder personeel, dat tikt direct lekker aan in de personeelskosten, inclusief werving en huisvesting, en als ze dan om een nieuw speeltje komen zeuren, blijken ze daarvoor onvoldoende mensen in huis te hebben! Om de toolbox in dat klimaat op peil te houden lukte nog tot de definitieve opschorting van de dienstplicht in de Prioriteitennota. Na de achtereenvolgende deconfiture van het Warschaupact en de Sovjet-Unie gingen vanaf 1993 alle bezuinigingsremmen los!

De Orion, in dienst bij de Marine Luchtvaart Dienst (foto: Wikimedia Commons)
Weg met de Orion’s
Het eerste slachtoffer van de absolute miskenning van de krijgsmacht als wetenschappelijk verantwoorde institutie was onze Koninklijke Marine (KM). Vreemd genoeg, want vooral de PvdA was altijd fan geweest van de marine als het uithangbord van de nationale scheepbouwindustrie! Die werd in haar achilleshiel getroffen: de Marine Luchtvaart Dienst (MLD). Die ‘import-vliegtuigen’ droegen economisch niets bij en waren door gebrek aan een geloofwaardige onderzeebootdreiging goeddeels overbodig geworden: dus weg met die dure Orions! Het vastvleugelige deel van de MLD had echter tijdens de Koude Oorlog een uitstekende reputatie opgebouwd binnen de NAVO. Zowel op het gebied van vliegoperaties als bij de analyse van de verzamelde gegevens speelde de MLD mee in de hoogste regionen van de Champions League van de maritime reconnaissance. Ik heb zelf meermaals met trots kennisgenomen van die KM-reputatie tijdens internationale conferenties, gelukkig in burgerkleding en niet in luchtmachtblauw.
De belangrijkste oorzaak van die waardering was dat de KM niet alleen beschikte over alle relevante capaciteiten voor maritieme oorlogvoering, oppervlakteschepen, onderzeeboten, maar dat personeel ook relatief gemakkelijk werd uitgewisseld. Dat betekende dat een commandant van een onderzeebootbestrijdingsfregat daarvoor mogelijk Tactical Coordinator (TACCO) in een Orion was geweest of Oudste Officier (XO) op een onderzeeboot. Deze kruisbestuiving van disciplines op alle niveaus, van schepeling tot commandant, was van onschatbare waarde, vooral ook omdat onze relatief kleine marine dit mogelijk maakte.
Bij de grotere marines van de bondgenoten van een vergelijkbaar kwalitatief niveau, was hiervan nauwelijks sprake. Het switchen van een vliegende naar een varende of onderzeese loopbaan kwam slechts hoogst zelden voor. Bij de Britse krijgsmacht bijvoorbeeld waren de maritieme patrouillevliegtuigen zelfs ingedeeld bij de Royal Air Force (RAF). Het synergetisch effect van de manier waarop wij de expertise van het personeel binnen de KM verspreidden en op hoog niveau hielden, werd door de beslissing om de Orion te verkopen geheel om zeep geholpen. Een van de drie poten van de kruk werd bot afgezaagd, een blunder van episch niveau! De vernietiging van ervaring en kunde werd al korte tijd later betreurd bij diverse uitzendingen en tegenwoordig hebben Poetin en Xi, die stevig bezig zijn met een maritieme expansie, daarbij in ieder geval een zorgje minder: de KM is inmiddels gedegradeerd naar de Keukenkampioendivisie.
Synergie, ook op de grond!
En dan de toekomst en ‘De Tank’: om precies dezelfde reden als de Orion-beslissing is de afschaffing van de tank ongelooflijk kortzichtig geweest. Juist het optreden van verbonden wapens vereist dat zowel op specialistisch als leidinggevend niveau een voortdurende kruisbestuiving van kennis en kunde van elkaars mogelijkheden en beperkingen plaatsvindt. Een ‘tanker’ als commandant van een antitank eenheid geeft extra waarde aan het product, overigens net zoals een genist een hele goede Lichte Brigade- of zelfs Legerkorpscommandant kan zijn. Het ontbreken van tanks in het arsenaal van de KL leidt tot een kruk met twee poten, nog afgezien van alle andere valide argumenten, zoals: escalatiedominantie, optreden onder adverse weather condities, die luchtoperaties beperken of zelfs kunnen verhinderen, opereren met tanks vooral onder eigen luchtoverwicht, ontwikkeling van anti-drone systemen, etc. Natuurlijk zijn tanks niet onkwetsbaar, net zomin als onderzeeboten of stealth vliegtuigen, maar in een volwaardige krijgsmacht moet de gereedschapskist in ieder geval compleet zijn om effectief te zijn. De huidige constructie met geleasede Duitse tanks maakt gelukkig een einde aan een volledige blamage. Er zijn te veel scenario’s denkbaar waarin de tank van onschatbare waarde blijft, denk maar eens aan de optie van een eskadron Leopard 2 in Srebenica. De eerdere afschaffing van Main Battle Tanks (MBT) in de KL mag daarom door niemand als het begin van het einde van de tank worden uitgelegd. Het synergetisch effect van tanks in het landmachtarsenaal is in ieder geval voorlopig onmisbaar en bovendien vrijwel ‘gratis’.