HISTORIE
De nasleep van de ‘Groote Oorlog’
Maatschappelijke en politieke gevolgen van de Eerste Wereldoorlog
JAN SCHOEMAN [1]
Britse/Commonwealth militairen, omgeving Yper, 1917 (foto: Wikimedia Commons)
Ook na de wapenstilstand van 11 november 1918 bleef de Eerste Wereldoorlog (WO I) voelbaar doorwerken. Dat gold bijvoorbeeld op politiek, economisch, sociaal en cultureel gebied. In dit artikel wordt stilgestaan bij een aantal maatschappelijke gevolgen van deze oorlog, zoals de emancipatie van bepaalde bevolkingsgroepen, staatkundige ontwikkelingen en de manier waarop door middel van bijvoorbeeld herdenkingen en monumenten de oorlog een plek kreeg in het naoorlogse collectieve denken. Daarnaast wordt het al eerder aangekondigde [2] antwoord gegeven op de vraag of WO I nu inderdaad de oorlog was die alle oorlogen zou beëindigen.
Maatschappelijke positie van de vrouw
In Duitsland was, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Groot-Brittannië, de grootschalige inzet van vrouwen in de oorlogsindustrie nog lang niet aan de orde [3]. De gedachte daarachter was dat vrouwen per definitie zorgverleners waren, een rolbevestigende notie die stevig verankerd bleek in het Duitse denken. Pas tegen het einde van de oorlog, bij gebrek aan mannen en dus uit nood geboren, ontstond er een omslag in denken, met als resultaat dat in 1918 ongeveer een derde van de arbeiders in de oorlogsindustrie van het vrouwelijk geslacht was. Dan dient de conclusie zich aan dat WO I een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de participatie van Duitse vrouwen op de arbeidsmarkt, en daarmee aan hun emancipatie. Toch is dat maar betrekkelijk. Een nadere blik op de achtergrond van de vrouwen in de wapenindustrie leert namelijk dat deze groep daarvoor vaak ook al betaald werk verrichtte, vooral in de huishouding maar ook wel in fabrieken, zij het dat het dan vaak ging om bijvoorbeeld de textiel- of de voedingsindustrie.
Wat wel veranderde was dat vrouwen in de wapenindustrie meer verdienden dan in andere sectoren, en zich ook sneller gingen organiseren in vakbonden en vervolgens ook in de politiek. Ze beseften dat ze veel mannenwerk prima zelf konden doen en kregen meer zelfvertrouwen. Ook gaven Duitse vrouwen na de oorlog hun positie niet zomaar op, maar toch kreeg het feminisme in Duitsland niet zo’n impuls als in Groot-Brittannië. In Engeland deed zich na de oorlog nóg iets heel bijzonders voor. In mei 1919 braken er in Londen namelijk gevechten uit tussen gedemobiliseerde, werkloze veteranen en vrouwelijke buschauffeurs omdat die, in de ogen van de veteranen, hun banen bezet hielden. Werkloosheid bleek sowieso een levensgroot probleem onder veteranen, vooral onder degenen die later gedemobiliseerd werden. Door het wegvallen van de oorlogsindustrie was er al minder werk, en wat er wel was werd ingenomen door degenen die als eerste weer thuiskwamen.
Emancipatie kende verschillende verschijningsvormen. Zo raakten inheemse arbeiders en soldaten uit de westerse koloniën ‘geïnfecteerd’ met nationalisme en soms ook communisme. De ‘superieure’ blanken hadden immers de inwoners en de hulpbronnen van de koloniën nodig om in hun onderlinge strijd te kunnen overleven. Dat voedde het zelfbewustzijn in die koloniën enorm [4]. De kiem voor latere bevrijdingsbewegingen als de Vietminh van Ho Chi Min in Vietnam werd mede hierdoor gelegd, maar ook Soekarno en Hatta in ons eigen Nederlands-Indië werden hierdoor geïnspireerd.

Vrouwen aan het werk in een munitiefabriek, 1917
Economische gevolgen
Een ander maatschappelijk gevolg is direct te herleiden tot de enorme economische schade [5]. Rusland was voor de oorlog al niet het meest geïndustrialiseerde land, en dat werd er niet beter op toen de productie in 1920 met 80% was gedaald ten opzichte van 1914. Sowieso betekende WO I het einde van het economisch liberalisme, een gedachtengoed waarbinnen de overheid zich zo min mogelijk met het economisch reilen en zeilen zou moeten bemoeien. Tijdens de oorlog controleerden de regeringen in beide kampen de economie namelijk volledig en toen ontstonden ook de eerste planeconomieën. De vakbonden gingen daarin mee en daarvoor werden ze na 1918 beloond. Iets vergelijkbaars deed zich voor in Nederland [6]. Tijdens de oorlog was de overheid gedwongen nauw samen te werken met de arbeiders die in vakbonden verenigd waren. Via de bonden kregen de arbeiders een actieve rol bij het oplossen van de problemen en ze werden daardoor medeverantwoordelijk voor het regeringsbeleid. Door te veel radicalisering zou de arbeidersbeweging haar nieuwverworven positie, die sinds 1917 onder meer tot uitdrukking was gekomen in het algemeen stemrecht, in gevaar kunnen brengen. Er waren dan ook maar erg weinig arbeiders die in november 1918 de revolutiepoging van de socialistische leider Pieter Jelles Troelstra steunden, waardoor die faliekant mislukte.
Na 1918 kampten landen als Frankrijk, Italië en Groot-Brittannië met een enorme schuldenlast, vooral aan Amerika. In Europa lagen in de vroegere gevechtszones veel fabrieken en werkplaatsen in puin. Grote stukken landbouwgrond waren door het gebruik van gifgas en de achtergebleven munitie voor lange tijd onbruikbaar geworden. Dat alles leidde ertoe dat na november 1918 Europa niet langer meer het economische en militaire hart van de wereld was, maar dat die macht verschoven was naar de periferie, in de eerste plaats naar de Verenigde Staten (VS) en later ook naar Japan en de Sovjet-Unie. Andere landen gingen tijdens de oorlog uit nood geboren hun eigen industrieën ontwikkelen, denk daarbij aan Argentinië en Brazilië die de machines en materialen voor bijvoorbeeld hun mijnbouw en spoorwegen niet langer in Engeland konden aankopen.
Verharding
Het verlichte Europa van de negentiende eeuw, dat zich kenmerkte door optimisme en vooruitgang, was definitief verdwenen. Staten stelden zich na WO I hard tegen elkaar op. Douanetarieven werden eenzijdig ingevoerd of verhoogd, en in de jaren dertig devalueerden landen hun valuta zonder overleg met andere landen. Niet samenwerken, maar wantrouwen was het motto. Dit verergerde de Grote Crisis die van 1929 tot ver in de jaren dertig duurde. Misschien wel het duidelijkste voorbeeld van hard optreden was het Verdrag van Versailles en de daaraan gekoppelde gigantische herstelbetalingen die de verliezers kregen opgelegd. Door de impact van hun enorme omvang vormden die een vruchtbare basis voor de Tweede Wereldoorlog (WO II). Behalve op staatsniveau had deze maatschappelijke verharding ook op het niveau van de ‘man in de straat’ zijn uitwerking.
Autoritaire ideologieën, zoals het communisme en fascisme, kwamen op. Die werden mede gevoed door verbitterde veteranen, die door hun slagveldervaringen psychisch ontwricht waren en niet meer in de maatschappij pasten. Dat gold zeker in de verliezende landen, die nog eens extra werden getroffen door de bovengenoemde hardvochtige vredesverdragen. Deze veteranen vonden hun heil in knokploegen die zich lieerden aan politieke bewegingen. Gematigde burgers zaten klem tussen deze twee gewelddadige vuren, communisme en fascisme. In veel landen konden de doorgaans zwakke democratische besturen, denk aan de republiek van Weimar in Duitsland, daar niet goed mee omgaan en ze werden dan ook al vrij snel door autoritaire regimes vervangen.


Foto boven: President Ronald Reagan bij 40e verjaardag van D-day, Normandië, 1984 Foto onder: Bondskanselier Helmut Kohl en president Francois Mitterand, op de slagvelden van Verdun, 1984
Herdenken
Op welke manier wordt er nu teruggeblikt op de oorlog? Dat is een complex en veelomvattend thema, variërend van de maatschappelijke waardering voor de inzet en offers van de militairen, of de wijze waarop de oorlog wordt verbeeld in films, literatuur en poëzie, tot en met de manier waarop in de vorm van monumenten en herdenkingen werd geprobeerd zin te geven aan de offers van 1914 – 1918. Het klinkt misschien wat banaal, maar al heel snel na de oorlog werd het herdenken van de gebeurtenissen, en vooral van de slachtoffers, een industrie. In de jaren tussen 1920 en 1930 werd er een klein miljoen grafzerken vanuit Engeland naar Frankrijk getransporteerd. Herdenken werd een bedrijfstak waarbinnen beeldhouwers, tekstschrijvers, geestelijken, bureaucraten en nog heel veel anderen met een mix van religieuze en wereldlijke middelen probeerden vorm te geven aan het individuele en collectieve verdriet om het verlies van zoveel dierbaren.
Wat is nu precies de reden achter het herdenken van de in WO I omgekomen militairen? Sinds alle tijden bezoeken mensen oorlogsmonumenten, kerkhoven en voormalige slagvelden om allerlei, vaak sterk uiteenlopende redenen. In de eerste plaats gebeurt dat heel authentiek door militairen en veteranen zelf, die na het optrekken van de kruitdampen als eerbetoon aan hun omgekomen kameraden en als herinnering, herbeleving en hun eigen verwerkingsproces, hun eigen inzetgebieden nog een of meerdere keren opzoeken. Indringende voorbeelden daarvan bieden de openings- en slotbeelden van de wereldberoemde film Saving Private Ryan over die andere oorlog.
Eerbetoon en verwerking zijn ook belangrijke drijfveren voor de nabestaanden van omgekomen militairen; ook zij bezoeken zo mogelijk de plek waar hun geliefde sneuvelde. Vaak is de plek van sneuvelen dezelfde als waar hij of zij ook ligt begraven. Slagvelden worden na verloop van tijd op die manier vaak erevelden. Als een dergelijk militair ereveld wordt gemarkeerd door een monument, dan verschaft zo’n gedenkteken voor de nabestaanden concreet vorm aan hun rouw. Daarnaast is een monument voor de overlevenden soms een vorm van maatschappelijke schuldbekentenis aan de omgekomen naasten. ‘Een maatschappelijke schuldbekentenis’, want wie daar ligt begraven is niet zomaar overleden, hij of zij is gesneuveld. Hun dood is daarmee geen privéaangelegenheid meer, maar een staatszaak [7]. Omdat sneuvelen een staatszaak is, doen politieke en militaire gezagsdragers, met meer of minder nobele motieven, ook aan dergelijke vormen van maatschappelijk eerbetoon. Zo herdacht de toenmalige Amerikaanse president Ronald Reagan, niet helemaal toevallig, in het verkiezingsjaar 1984 op een zorgvuldig geregisseerde wijze de Amerikaanse gevallenen bij het Normandische Pointe du Hoc in 1944. En de grote symbolen en sentimenten die de Frans-Duitse relatie ruim een eeuw hebben gedomineerd, kwamen uiteindelijk treffend samen in dat indrukwekkende beeld van Helmut Kohl en François Mitterand, toen deze politieke leiders in 1984 op de slagvelden van Verdun hand in hand eer bewezen aan de slachtoffers van WO I.
Soms worden in relatie tot de herdenking van oorlogsinspanningen en slachtoffers de grenzen wel of zelfs heel erg overschreden. Misschien wel het bekendste voorbeeld daarvan is de rechts-extremistische lading die de jaarlijkse herdenking van de Vlaamse slachtoffers van WO I bij het IJzermonument in Diksmuide zich in de loop der tijden heeft verworven. Hier werd immers de oorspronkelijke betekenis van herdenken en zingeven voor eigen politieke doeleinden misbruikt. Sterker nog: de oorspronkelijke betekenis was als gevolg daarvan allang vertroebeld en overschaduwd, met dien verstande dat het sinds een aantal jaren wel weer beter gaat. Het is de Belgen namelijk gelukt terug te keren naar het oorspronkelijke idee van een ingetogen dodenherdenking.
Begraven
Herdenken begint doorgaans al tijdens de oorlog zelf, zowel aan het front maar ook aan het thuisfront. Niet heel vreemd is een eerste aspect daarvan begraven. Na de beëindiging van de vijandelijkheden in november 1918 diende zich een bijzondere kwestie aan, namelijk hoe nu precies om te gaan met al die gesneuvelde militairen. In Noord-Frankrijk en Vlaanderen bevonden zich duizenden ad hoc begraafplaatsen waar geïdentificeerde en onbekende slachtoffers tijdelijk waren begraven, en iedere dag stuitte men op de resten van andere gesneuvelden. Nog steeds trouwens. Daar moest een permanente oplossing voor komen. Grofweg laten zich daarbij twee denkpatronen onderscheiden in het antwoord op de vraag hoe om te gaan met deze slachtoffers.
De eerste stroming koos ervoor de doden te begraven op of vlak bij de plek waar ze waren omgekomen, grond die was geheiligd door hun sneuvelen. ‘Scheidt niet hen die in en door de dood zijn verenigd’, was daarbij het credo. Een bekend voorvechter van dit standpunt was de Franse generaal De Castelnau, die wel enig recht van spreken had: drie van zijn zoons waren namelijk ook gesneuveld. Ook de Engelsen kozen voor dit standpunt, vooral vanwege het feit dat geïdentificeerde doden wel naar hun familie en hun woonplaats konden worden teruggebracht, maar waar moest je heen met al die onbekende soldaten; ‘Known unto God’. Alle Britse gesneuvelden werden dan ook zoveel mogelijk begraven op speciaal daarvoor ingerichte kerkhoven, gekenmerkt door identieke grafstenen. Er werd daarbij uitgegaan van het idee van gelijkheid in de dood en er werd wat betreft de grootte van het graf of de zerk tussen gesneuvelden in principe geen onderscheid gemaakt naar rang, ras, of wat dan ook. Wel werd er onderscheid gemaakt naar geloof, en kregen nabestaanden de gelegenheid om, doorgaans op de onderkant van de zerk, een korte persoonlijke boodschap aan te laten brengen. Voor eigen rekening wel te verstaan. Er komen daarnaast wel afwijkende zerken voor, bijvoorbeeld als het gaat om militairen die pas veel later aan hun verwondingen waren overleden. Ondanks het feit dat er dus geen militairen van het Britse rijk gerepatrieerd mochten worden naar hun geboorteland, zijn er toch volop verhalen bekend waarbij Franse en Belgische doodgravers op verzoek oorlogsdoden gingen opgraven om ze tegen een flinke vergoeding bij hun families terug te bezorgen [8].
In de tweede belangrijke denkrichting werd juist – en heel zuiver – gepleit voor een vorm van demobilisatie van de doden. Haal de gesneuvelden weg van de slagvelden, breng ze naar huis en begraaf ze bij hun familie in hun eigen parochie. Overigens ging ook dit niet helemaal zonder slag of stoot, want wie mocht de lichamen dan opeisen: de weduwen of de ouders? Uiteindelijk trokken de ouders daarbij aan het langste eind. Door de jaren heen werd vervolgens zo’n veertig procent van de Franse slachtoffers herbegraven in de eigen, vertrouwde omgeving. Nog twee opmerkelijke zaken: in de eerste plaats de Duitse gesneuvelden, die bleven op vreemde bodem en werden niet teruggebracht naar de Heimat. Op zich is dat te begrijpen, want als verliezer van de oorlog waren zij niet in een positie om hun doden op te halen en daarvoor terug te gaan naar de gebieden die ze nog maar kort daarvoor hadden bezet. Ten tweede: ondanks het feit dat veel landen niet wilden dat er militairen teruggehaald werden, gebeurde dat symbolisch wel in de vorm van onbekende soldaten die op een prominente plek in landen als Engeland, de VS, en Australië werden (her)begraven.
Monumenten
Een tweede onderdeel van het herdenken zijn de talloze monumenten en beelden die overal verrezen en waar de nabestaanden konden rouwen. Vaak combineren die monumenten een mix van religieuze en wereldse elementen, bijvoorbeeld een gesneuvelde soldaat die wordt omringd door engelen. Heel werelds zijn natuurlijk de uitingen van triomf of boosheid, zoals de moeder in Peronne die zich met gebalde vuist over het lichaam van haar gesneuvelde zoon buigt. Vaker komen echter elementen voor van opoffering, rouw en verdriet. Een bekend voorbeeld hiervan zijn de beelden van de rouwende vader en moeder van de hand van Käthe Kollwitz op de Duitse begraafplaats Vladslo in België, waar haar eigen zoon begraven ligt. In de loop van de tijd wijzigde de functie van deze beelden en monumenten. Als de weduwen zijn hertrouwd en de kinderen verhuisd, dan verandert vooral aan het einde van het interbellum het rouwelement in een politiek element. Weer later, als de direct betrokkenen zijn overleden, worden het monumenten die vooral herinneren aan de verschrikkingen van een voorbije tijd. Momenteel, een kleine eeuw nadat ze zijn opgericht, worden op verschillende plaatsen in Frankrijk de oorspronkelijke monumenten vervangen door nieuwe exemplaren. Of dat het gevolg is van slijtage of omdat men er ook een andere betekenis aan wil toekennen is niet duidelijk, maar opvallend is dat de realistische stijl van levensgrote militairen, troostende engelen en rouwende kinderen werd ingeruild voor een meer abstracte stijl.
Een tweede onderdeel van het herdenken zijn de talloze monumenten en beelden

WO I monument aan de Somme

Arthur Conan Doyle
Spiritisme
Opvallend is de grote vlucht die het spiritisme in de jaren twintig heeft genomen. Op alle mogelijke manieren probeerden nabestaanden in contact te komen met de geesten van de gesneuvelden. In heel bijzondere vorm begon dat al in 1919 in de film J’accuse van Abel Gance, waarin de filmmaker de gesneuvelden laat herleven, uit hun graven oprijzen, terugkomen in hun dorpen en een oordeel vellen over diegenen die hen de oorlog hebben ingestuurd. Heel bijzonder aan deze film is dat de opnamen begonnen toen de oorlog nog in volle gang was, en dat veel figuranten die de gesneuvelden uitbeeldden Franse militairen in actieve dienst waren. Het is aangetoond dat een onbekend aantal van deze figuranten later in de oorlog alsnog sneuvelde en dat ze goed beschouwd dus eigenlijk zichzelf speelden.
Een bekende aanhanger van het spiritisme was Arthur Conan Doyle, de geestelijk vader van Sherlock Holmes, die langs deze weg probeerde in contact te komen met zijn gesneuvelde zoon. Er bestaan verschillende foto’s van Conan Doyle met op de achtergrond een vaag portret van een overledene. Beroemd, of berucht, hoe je het maar bekijkt, zijn de vele foto’s van bijvoorbeeld naoorlogse herdenkingen, waarop de gezichten van de gesneuvelden vaag zijn te zien. Alsof ze hun eigen herdenking bijwonen. De oorlog heeft het spiritisme niet gecreëerd, dat bestond al sinds Bijbelse tijden, maar die oorlog verschafte als gevolg van het grote collectieve rouwen, wel een context waarin het spiritisme kon gedijen en flink opbloeien.
To end all wars
Ten slotte en bij wijze van afronding het eerder beloofde antwoord op de vraag of WO I nu echt de oorlog is geweest die alle oorlogen zou beëindigen. Bij een eerste beschouwing wordt die gedachte volkomen ontkracht door Afghanistan, Irak, Korea, Syrië en die vele honderden andere brandhaarden van na 1918. Maar laten we daarbij vooral 1939 – 1945 niet vergeten. Een paar kanttekeningen daarbij. Niet de minsten beschouwen WO I en WO II als een oorlog, onderbroken door een wapenstilstand van ruim twintig jaar. Die gedachte werd al in 1944 uitgesproken door Winston Churchill. Volgens de toenmalige Engelse premier waren beide oorlogen niet los van elkaar te zien. Op 20 februari 1944 liet hij Stalin schriftelijk weten de nog in volle hevigheid woedende oorlog te beschouwen als een ‘second Thirty Years War’, een verwijzing naar de verwoestende Dertigjarige Oorlog die tussen 1618 en 1648 Duitsland in puin legde. En Churchill was lang de enige niet. Ook de latere Engelse minister-president John Major was, al dan niet geïnspireerd door Churchill, diezelfde mening toegedaan. Er zijn er zelfs die nog verder gaan. De vredesverdragen die formeel een eind maakten aan het wapengeweld in 1918, hadden niet het effect waarop de Amerikaanse president Wilson had gehoopt, 'to end all wars'. Die verdragen leidden daarentegen een nieuwe periode van instabiliteit in. Kort door de bocht: zonder WO I geen Russische revolutie, geen Stalin, geen Hitler, geen WO II, geen Holocaust, geen Koude Oorlog. Sommige historici beschouwen de periode 1914 – 1989 dan ook als één aaneengesloten fase in de Europese geschiedenis. Zij zien daarbinnen de jaren 1914 – 1945 als een primair Europese burgeroorlog die leidde tot de bovengenoemde verschuiving van de macht van het centrale Europa naar de periferie, namelijk de VS en de Sovjet-Unie. En na 1945 was het toch vrede, in ieder geval in West-Europa.
Er is ook een compleet omgekeerde visie denkbaar [9]. WO I betekende zeker níet het einde van alle oorlogen, want door de vredesverdragen en de ontmanteling van grote rijken als Duitsland, Rusland, Turkije en Oostenrijk-Hongarije werd tussen 1917 en 1923 de kiem gelegd voor heel veel nieuwe oorlogen. Bekend is de burgeroorlog tussen de Roden en de Witten in Rusland, waarbij zo’n drie miljoen doden vielen. Tegelijk vocht Rusland ook een buitenlandse oorlog uit, namelijk met de nieuwe staat Polen. In Duitsland en Finland woedden hevige burgeroorlogen. En wat te denken over de heftige oorlog tussen Griekenland en Turkije tussen 1919 en 1922, toen de Grieken tevergeefs probeerden beter te worden ten koste van het verzwakte Turkije? Waarschijnlijk geeft deze opvatting het beste het beeld weer dat breed leeft van de laatste honderd jaar wereldgeschiedenis. Evenwel kan daarbij toch aangetekend worden dat er sinds 1945 in West-Europa weliswaar wel terrorisme en daarmee geweld voorkomt, maar dat zich geen interstatelijke conflicten meer hebben voorgedaan. Een periode van vrede van vijfenzeventig jaar in West-Europa is in de hele geschiedenis nog nooit vertoond, waardoor die ongedeelde wereldoorlog van 1914 tot en met 1945 toch een beetje de oorlog 'to end all wars' genoemd zou kunnen worden.
Eindnoten
- Drs. J.R. Schoeman is zelfstandig onderzoeker/publicist. In de loop der jaren schreef hij vele tientallen artikelen voor onder meer de Militaire Spectator, het Marineblad, Kernvraag, Checkpoint en Carré.
- Carré, Nr 7 (2021). Pagina 48.
- R. Chickering, Imperial Germany and the Great War 1914-1918 (Cambridge, 1998), pagina 114 en verder.
- R. Gerwarth, De verslagenen (Amsterdam, 2016), pagina 199 en verder.
- R.R. Palmer/J. Colton, A history of the modern world (New York, 1971). Pagina 749 en verder.
- A. Staarman, Verre van vredig. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (Delft, 2004),pagina 139 en verder.
- H. Amersfoort ‘Lieu de memoire’. In Maatschappij & krijgsmacht, jrg 19, nr 6 (1997), pagina 20.
- J. Winter, Sites of memory, sites of mourning. The Great War in European cultural history (Cambridge, 1998), pagina 22 en verder.
- R. Gerwarth, De Verslagenen (Amsterdam, 2016).